United States or Uzbekistan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Terwijl in onderscheidene steden dergelijke aanzienlijke huizen later geen bewoners vonden en vielen onder den moker, of van een jammerlijk vandalisme de prooi werden, bleef dit huis daarvoor bewaard, doordien het in het midden der 17e eeuw door het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland werd aangekocht, die er de vierschaar en secretarie van het Hoogheemraadschap vestigden.

Met zijn moker vermorselt hij het ondier den schedel, wankelt nog negen schreden door de dampen van gif, en valt. Zwart wordt de zon en de aarde zinkt in de zee. Van den hemel vallen de schitterende sterren, en in den donkeren top van den wereldboom loeien de laaiende vlammen. Wat is er met menschen, wat is er met goden? Ver van de zon af, aan Doodenstrand, zie ik een zaal.

Maar met dat al, en schoon er weinig voorviel, dat hier verdient opgeteekend te worden, was het een dag van woeling en drukte en gerucht: geene straat was er in Haarlem, waar niet de moker van den wapensmid weergalmde, waar men geen snijder op zijn tafel zag, bezig met wapenrokken te bewerken of te herstellen, waar geen helmslager nieuwe nagels in de stormhoeden dreef, waar geen bontwerker bezig was met pluimen van allen vorm en kleur te vereenigen, waar eindelijk geen talrijke drom van Ridders en schildknapen heen en weder liep om zich aan te schaffen wat nog ontbrak, ten einde in vollen luister op het Tornooi-veld te kunnen verschijnen.

Aan 't rammelend rad vliegt de korf op en nêer; De zwoegende pomp gaat het water te keer; De moker rinkinkt, en de koker verwijdt: Voorbij zijn lagen van zandgruis en krijt: Nu glinstert... de steenkool!... De mijngroef ontsluit, En breidt tot spelonken en gangen zich uit, Tot straten en pleinen, door balken geschraagd, Waar 't lampjen de schaduw verlicht, niet verjaagt!

Toen zeide Loge: "Houd je mond, Buigster, vrouw van Beugel, nooit kwam er een schandelijker wezen in de woning der goden dan jij, veile vrouw!" Daar stapte Thonarr binnen en hij donderde Loge toe: "Schoft, zwijg, of anders zal mijn moker Mjölnir je den mond doen houden." Loge schrok, wees met het hoofd naar de deur, en zeide: "Daar, dat kind van Aarde is nog niet binnen, of er wordt al gevloekt!"

Ik weet niet of hij er nog lang zal staan, dat eerwaardig overblijfsel uit vervlogene eeuwen, die zijn tweelingbroeder, niet lang geleden, zag vallen onder den moker, welke reeds zooveel eerwaardigs hier ter stede vernielde; maar lang of kort, het doet mij goed aan het hart dat hij voortgaat met eerbied in te boezemen, zij het bij allen niet door zijn vorm dan toch door zijn inhoud, en ik wensch hem liever dus te zien vallen dan als eene bewaarplaats van producten door het stelsel van LIERNUR verkregen een smadelijk bestaan te zien voortsleepen.

Deze woorden waren nog niet uitgesproken, of Willem de Vierde had zijn zwaard omhoog geheven: en met een slag, luider klinkende dan die, welken de moker op het aanbeeld geeft, kwam het lemmer op het hoofd van Adeelen neder, drong door de helmplaten heen en spleet den schedel in tweeën.

Maar het beest woedde en bonkte met den harigen kop, en de weêrstand van den arm viel voor den moker van zijn voorhoofd. Toen sprong het paard op, sloeg met de achterpooten in de lucht, rekte met den langen schraal gespierden hals, geschud door het monster dat rondwoelde en werkte in zijn weeken buik.

Het hoogaltaar straalt in den glans van het aangebrachte waslicht en eene rij kanunniken mengt zijne stemmen in het koor dat het »~Gloria in excelsis~" of het »~Dies irae, dies illa~" doet klinken door de hooge gewelven; het laatste zeker niet het minst nu van verre reeds de noodstorm brult die den beeldstorm voorafgaat. De beeldstorm. Zie, hij is gekomen met moker en houweel.

Nu speelden moker en houweel een spel, dat den sloopers uit onze dagen zoû doen watertanden: de eene toren na den andere stortte in; de eene poort na de andere viel te zamen; het eene muurvak na het andere bedekte den bodem; en dat alles onder het woest en spottend gejuich der baldadige poorters van Utrecht, die in hunne dwaze en hoovaardige vreugde aan niets dan aan het koelen van hun wrok dachten zonder er zich over te bekommeren of het Geslacht, dat zy zich op deze wijze ten doodvijand maakten, niet te eeniger tijd by machte van weêrvergelding zou kunnen komen.