United States or North Korea ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Opdat hij soep zal kunnen eten, heb ik uw tanden noodig." "Neem mijn tanden, ik sta ze graag af, mevrouw. Wat zal ik nog met tanden doen, als mijn dierbaar kind niet het voedsel zal kunnen gebruiken, dat goed voor hem is!" Zij had nog niet uitgesproken, toen Grauwbaard reeds met een blad van koralijn kwam aandragen, waar een sierlijke schaal van Japansch porselein op stond.

't Was het werk van Grauwbaard, die plotseling in hun midden verschenen was. Beleefd wendde hij zich nu tot het meisje met de woorden: "een weinig plaats, alsjeblieft, voor mijn meesteres." Op 't zelfde oogenblik rees fee Goed-Hart voor hen uit den grond op.

Wat zal ik met schoonheid doen, als mijn dierbaar kind altijd vuil en onooglijk zal moeten blijven!" Nog had zij niet uitgesproken, toen Grauwbaard naar voren kwam. In de eene hand hield hij een schaal van bergkristal en in de andere een Levantijnsche spons, die zoo zacht was als het fijnste batist. Met één handbeweging had de fee Deugniet gereinigd.

Wat behoef ik nog fraaie kleeren te hebben, als mijn dierbaar kind er altijd slordig zal moeten blijven uitzien!" Oogenblikkelijk bracht Grauwbaard de fee een met goud geborduurd, miniatuur heerenrokje van fijn laken, een wit zijden broekje, een fluweelen, met zilver afgezette muts en schoenen, die rijk met edelgesteenten waren versierd.

De gelukkige moeder wist maar niet hoe zij de fee, die ze haar weldoenster noemde, genoeg zou kunnen bedanken. Grauwbaard, die niet voor niet in dienst bij fee Goed-Hart was, schreide van ontroering. De fee zelf was ook zeer getroffen. Zij kon zich niet langer inhouden en liep naar haar toe, op 't oogenblik dat zij de laatste trede van 't bordes afdaalde, om haar op 't voorhoofd te kussen.

Zij legde haar hand op den schouder der moeder en sprak: "uw proeftijd is geëindigd; zij, die u dit heeft aangedaan, komt alles weer herstellen." Toen kuste ze Deugniet op beide wangen en verdween met Grauwbaard, een heerlijken geur achterlatend, die nog acht dagen lang duurde.

Deze dwerg Grauwbaard werd hij genoemd naar zijn langen, grijzen baard bezat reuzenkrachten. Hij had zich meer in de breedte, dan in de lengte ontwikkeld en zijn geweldig lange, knoestige armen zagen er uit, als in elkaar gestrengelde, oude wingerdranken. 't Eigenaardigste aan hem was echter, dat hij ondeugende, kleine jongens kon ruiken.

Glimlachend keek hij nu in den spiegel, dien Grauwbaard hem voorhield. Hij vond 't zoo prettig er weer frisch en blozend uit te zien. Doch de lach bestierf hem op de lippen, toen hij zijn moeder wilde aanzien, om haar op zijn beurt toe te lachen. Haar schoone koonen waren eensklaps verwelkt en haar eertijds zoo blanke, zachte huid was nu taankleurig en gerimpeld, als die van een stokoude vrouw.

Vol majesteit verhief zij zich van haar zetel en begaf zich weer naar haar koets, gevolgd door den trouwen Grauwbaard, die den sleep van haar gewaad droeg. Haar gastheer en gastvrouw bleven als verslagen in de feestzaal achter en ook den overigen aanwezigen, die nu geen lust meer tot lachen hadden, was het onbehagelijk te moede.

In zijn verwarde krullen hingen takjes en droge blaadjes van de takkenbossen, zonder nog te spreken van een groot spinneweb, waar Grauwbaard hem doorheen had gesleept en dat nu aan flarden achter hem aan wapperde. Zijn gezicht was vuurrood van boosheid en zat, van 't puntje van zijn neus tot onder aan zijn kin, vol vla.