United States or Iran ? Vote for the TOP Country of the Week !


Kijk eens door 't venster, Aagje! of je ook zien kunt wat ze in 't zin hebben." Niet zonder vreeze van gezien te worden door hen, die buiten staan, voldoet de deern aan het verzoek: zij sluipt naar 't kruisraam, waarvan de benedenluiken dicht zijn, klimt op een stoel en gluurt even door 't bovenvenster naar buiten. "Wel! wat zie je?" vraagt Mevrouw.

Hij glimlacht, André: hij gluurt even naar mij, Ik weet het: hij werkt met halve kracht. Hij zoû den Leeuw dadelijk hebben, op zijn rug, als hij, André, het verkoos. Hij werkt en schudt en hijgt. ... Mooi zoo: hij truqueert goed. ... In het publiek wordt gewed. Wedt maar op, oude jongens, maar weet, dat de duc de Voorzienigheid was! André doet zelfs de verboden trucs!

"Ja, och.... even maar. Van blijdschap, zie je.... Och, lach me niet uit." Maar hij lacht haar wel uit met teederen lach, en juist wil hij haar eens terdege gaan bespotten, als ze hem wenkt den kleinen zieke te bespieden. Terwijl hij gluurt, slaat ze hem gade, gretig den indruk afwachtend, die het schouwspel op hem maken zal. Dan wisselen ze een blik vol zaligheid.

Och, roep in 's Heeren naam de buurt, Want zie hoe 't beest toch naar mij gluurt, Ik sterf nog, Sparretje, kom gauw! Verlos dan toch je lieve vrouw! Maar voor je verder voort zult gaan, Geef me eerst wat Hoffmans druppels aan!" Spar deed het, maar de muis, hoe valsch! Sprong op, pakte Eva in haar hals, En hing er als een bloedhond aan.

Het is Maandag, de zes-en-twintigste Mei 1578. Van achter de in lood gezette vensterruiten van zijn bovenhuis, gluurt meester Henrik Dirkszoon naar den Dam. Het is daar op Maandag altijd druk en woelig: de boeren en buitenlieden zijn er als altijd met kaas en zuivel op de markt, en de waagdragers zijn er bij de hand aan de in 1560 voltrokken nieuwe Waag.

»Wel ja," meent de Voortrekker vroolijk, en gluurt door de gordijnplooien heen. Lena heeft haar eerstgeborene, een allerliefst ventje van zes maanden, op den schoot. Zij neemt hem op, heft hem hoog in de lucht, en de kleine kerel kraait het uit van plezier. Zij legt hem weer op haar schoot, plaatst hem vlak voor zich en zegt: »Wiens ventje ben jij, Albert? Pa'ke's ventje?

Over geen onderwerp kan hij nadenken, of altijd gluurt in zijne verbeelding over den schouder der godinnen van deugd, waarheid, schoonheid, de glimlagchende met de bellekap, de alomtegenwoordige Fantasie.

De maan heeft zich verscholen in het donzig wolkenbed, en slechts dan wanneer de wind de wollige sprei, die haar gelaat bedekt, even scheurt of oplicht, gluurt zij, uit een bleekrooden krans, naar de wereld onder haar.

Door de tullen gordijnen zie ik het donker buiten, buiten, waar de dingen in nacht staan te droomen. Wie dáár mogelijk nu gluurt, ziet mijn kamer, de boeken, de lampen, de prenten, ziet ook mijn levenlooze silhouet en mijn gebukt stilzitten. Wat Bartje overkwam, den dag vóór ze stierf. Den dag vóór ze stierf, had ze het eenig en zonderlingst lotgeval in haar leven.

Komt er een orgel lawaai maken in de straat, dan verschijnt de witte hand en kijken de zwarte, stille oogen. Gaat het orgel weg dan valt de tulle neer. Als een kind struikelt en huilt, beweegt de witte hand, en gluurt het hoekig, bleek gezicht door de doekplooien. Er gebeurt niets in de levenloosheid der straat of zij maakt het mee, leeft het mee, doet het mee.