United States or Spain ? Vote for the TOP Country of the Week !


Talrijk zijn de geslachtsnamen en plaatsnamen, waar aan deze mansnaam ten grondslag ligt; b. v. Bottinga en Bottenga, de volle oude patronymika, en Botnia met Van Bothnia, de versletene formen daarvan; zie bl. 66. Verder Bottema, Botma, Bottens, Bots en Bottes, en in verkleinform Botje, Botke, Botjes, meest allen in de friesche gewesten inheemsch.

Nu is de pan zwart, vies, vet. Welke geëmancipeerde vrouw geeft advies? Want morgen morgen de eerste dag der maand, morgen, de dag van rijkdom, salaris en weelde morgen moeten wij eieren bakken. Ik wil alleen nog zeggen dat Strindberg minder vrouw-hatende drama's geschreven zou hebben, als hij ooit voor acht botjes had gestaan. In Vader roept hij.

"En gij, mijn vrouw, gij waart mijne doodsvijandin, want ge liet me niet eerder los, voor ik voor dood bleef liggen." Larie, Strindberg. Bak botjes. De straat ligt stil en rustig. De bruinroode vlakken der huizen lijken oneindig. Niets dan steenen en kalk, ramen en deuren. Als de zon ondergaat spiegelen alle vensters in goudlicht, soms zoo fel dat de oogen zich sluiten vermoeid.

By zulke geslachtsnamen als Leeuwen, Wolfs, Otters, Duyfjes, Harings, Bots, enz. is weinig twyfel aan hunnen oorsprong uit mansvóórnamen. By Arendsma, Haringsma, Botjes, Haantjes, enz. geheel geen. Geslachtsnamen, die als patronymika in den tweeden-naamval staan, en zonder eenigen twyfel van diernamen zijn afgeleid, komen slechts in zeer gering aantal voor; b. v.

Bij het behandelen van gewonde dieren heeft het mij herhaaldelijk getroffen dat ze mij toestonden hun wonden te verbinden, de gebroken botjes weer op hun plaats te duwen, zelfs het vleesch weg te knippen, zoodra ik maar eenmaal hun vertrouwen gewonnen had en zij niet bang waren dat ik ze moedwillig kwaad zou doen; ze lieten dan bijna niet merken dat ze pijn leden.

Er was een oogenblik stilte. En toen, botjes zijn vervloekte beesten! gingen kop en staart weer omhoog en spartelde het beest zich los uit z'n vel en z'n vinnen. "Es ist bestimmt in Gottesrath...." We hebben het opgegeven.

Ik zag er vreeselijk uit, en juist was ik bezig met mezelven wat op te knappen, toen een man mij op den schouder tikte. Ik keek hem aan en dacht: "Jou heb ik meer gezien!" Hij had een netzakje met springlevende bot aan zijnen arm hangen en het zakje openende, haalde hij er een van de wildste botjes uit en leî het op straat neer. Het dier lag erg te spartelen, maar kwam niet ver.

Hij vertelde hem, dat hij verkeerd zou doen met de vreemdelingen zoo spoedig dat groote gunstbewijs te schenken, daar zij bizondere eigenschappen bezaten, waardoor hun gebeente ook na den dood de macht bleef houden om te leven en te bewegen. Dat vond het opperhoofd uiterst merkwaardig. Hij had al heel wat blanken opgegeten, maar nooit had hij in de overgebleven botjes nog eenig leven bespeurd.

Ik had mijn eigen verklaring van de ongelooflijke handelwijze, namelijk, dat de houtsnip een gebroken poot had en hem met wijs overleg in een spalk van klei had gezet om de gebroken botjes op hun plaats te houden, tot ze weer samen zouden zijn gegroeid; maar natuurlijk hield ik dit voor me, wel wetend dat niemand aan die veronderstelling geloof zou slaan.

Het hertenhaar en de versplinterde botjes die er overal lagen verrieden mij waarmee hij zijn middernachtelijk maal gedaan had. In de laagte, waar datzelfde hertenpad op het meer uitliep om de boschbewoners te laten drinken, stroomde een beekje. Buiten de monding van dat beekje lag een diepe waterkom tusschen de rotsen, en in die kom woonden een stuk of wat dikke forellen.