United States or Uruguay ? Vote for the TOP Country of the Week !


En Gilline vloog hem om den hals en sprak blijde: Gezegend zijt gij, die mij spaart van den dood en niet duldt dat ik leelijk weze! En de afgunstige meidekens bezagen Uilenspiegel en spraken tot elkander: Hij is zot van haar, evenals de anderen. Gilline nam heure vedel en zong een liedeken van vurige minne.

Achter hen reden twee wagens, vol schoone, gichelende meidekens, de lieven der soldaten. Joelend, dartelend en schaterend, etend, drinkend en dansend, volgden de schoone, dolle meidekens den tros.

Vervolgens ging zij, bleek als de dood, in eenen hoek op heure hurken zitten, met heure vedel vóór zich, alsof deze heur had moeten beschermen. De zeven en Lamme zeiden tot de verschrikte meidekens: U zullen wij geenerlei leed doen.

Allen die van 't gemeen, mannen, vrouwen en meidekens, zeiden tot elkaar: Arme man, die woorden kosten hem het leven!

Sedert lang werden er, in het land van Damme en in de omstreken, afschuwelijke gruweldaden gepleegd. Meidekens, jonge knapen, oude mannen, die met geld naar Gent, Brugge of andere steden of dorpen van Vlaanderen waren gegaan, werden dood gevonden op den weg, naakt als pieren, den hals doorgebeten met zulke lange en scherpe tanden, dat het nekbeen van allen gebroken was.

De jongen, die de meibruid vond, was de koning van 't feest; was het integendeel een meisje dat den bruidegom vond, dan was zij de koningin van het meifeest. Nele hoorde van verre de vreugdekreten van knapen en meidekens, toen de meibruid aan den boord eener gracht, in het hooge gras, werd gevonden.

En de dwaallichtjes zeiden: Wij zijn het vuur, de weerwraak van de oude tranen, de smerten van het gemeen; de weerwraak op de heeren, die joegen op menschelijk wild; de weerwraak van de onnutte gevechten, van het in de gevangenissen vergoten bloed, van de levend verbrande mannen, de levend begraven vrouwlieden en meidekens; de weerwraak van het akelig en bloedig verleden.

Er was te Brugge, op de Steenkappersrei, omtrent het Minderbroedersklooster, een huis bewoond door eene vrouw, genoemd Kalle de Naeyer, welke aan de meidekens kost en onderricht gaf, tegen een karolusgulden per maand: Broer Cornelis kon bij Kalle de Naeyer binnen, zonder oogenschijnlijk uit zijn klooster te komen, het was in dit huis dat ik ging, in een kleine kamer, in dewelke hij zich alleen bevond; daar gebood hij mij, hem al mijn natuurlijke en vleeschelijke neigingen te zeggen; eerst durfde ik niet, maar ten slotte gaf ik toe: ik weende en zeide hem alles.

Alleen de meidekens werden ontzien, doch huisraad, schapraaien, ruiten en pinten, glazen en schalen, bottels en flesschen werden aan stukken geslagen, ook de serjanten kregen ruimschoots hun deel, altijd op de maat van de tapijtsiers, die wolle kloppen: 't Is van te beven den klinkaard! 't Is van te beven den klinkaard!

De menigte schoolde samen, zag den rooden gloed en den dikken rook, en riep lijk Uilenspiegel: 't brandt! 't brandt! De waker der Katelijnekerk blies op zijne trompet, terwijl de koster uit al zijne macht de wacharmklok luidde. En de knapen en meidekens kwamen, zingend en fluitend, met hoopen toegesneld.