United States or Saint Barthélemy ? Vote for the TOP Country of the Week !


De hand behoefde zich niet meer in te spannen om den schoot vast te houden en het zog liet noch aan de voeten noch aan het hoofd der scaphanders het eigenaardig gemurmel hooren. »Een lelijk..." zei Craig. »Geval!" antwoordde Fry. Men hield een oogenblik op. De masten werden gestreken, de zeilen geborgen en allen, zich in den vertikalen stand plaatsende, bespiedden den horizont.

De stad van dezen kant ingaande, loopen de straten zeer steil; inwendig is zij meestal zoo lelijk en onaangenaam als de omstreken fraai en bevallig zijn ; naauwe, kromme en misselijk bebouwde straten; een menigte thans veelal vervallen of half verwoeste Kerken en Kloosters, en andere gothische gebouwen.

Noemt gij dit slegts vermaak, neen Keesje! dat is mis, Maar weet gij wat hier uit voor u te leeren is? Zij kunnen, door dit lustig zweven, Aan u een voorbeeld geven, Hoe men met vlijt en vreugd zijn werk verrigten moet: En dat het lelijk staat, als men 't gedwongen doet. Ik loop naar school, zei Kees: die les is zeker goed!

Aan de andere zijde van de stellage staat Carlo's compagnon in een Duitsche huzarenuniform, en naast hem een ondergeschikt lid van het gezelschap, die in een berenvel gestoken, niet zonder verdienste "Bruin" voorstelt. "Zou dat nou en aèchten beer zin? Hij duut er lêlijk genogt veur," zegt fluisterend een der boerenmeisjes tot een andere, die met haar voor de tent staat.

Die spotten kan met hen die treuren, Vertoont een slegt gemoed. Zou mij eens anders leet verblijden? Zou 'k lagchen in zijn smart? O neen, een edel medelijden Past aan mijn kinderhart. Ik wil dan met bedroefden klagen, Hen troosten in hun pijn. Eens anders last te helpen dragen, Zal mijn genoegen zijn. Des morgens lang te slapen, Te geeuwen en te gapen, Staat lelijk voor een kind.

De bleekheid, die op Adolfs gelaat gekomen was, en de ontsteltenis, die hem zo zichtbaar had bevangen, hadden haar gezegd: gij zijt lelijk, uw uitgeteerde wangen verschrikken, uw verdoofde ogen boezemen vrees en afgrijzen in, de man zelf, die gij bemint, heeft voor uw dodenblik gesidderd! Ditmaal weende de ongelukkige Jonkvrouw niet.

Al is de ziel van 't ligchaam af, Al daalt het lijk in 't donker graf, Dat moet u niet doen ijzen. Gelooft het tog, de goede God Zal zelfs dit lelijk overschot Veel schooner doen verrijzen. Ach, lieve kinders! zegt dan niet; Wat is dat sterven een verdriet! Mogt ik maar altoos leven! Wanneer ge God bemint en dient, Dan voert de dood u, als een vriend, In 't eeuwig zalig leven.