United States or United States Minor Outlying Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


Vlugger liep-ie. Juda kon van den brief, dien de juweliers hadden geschreven, weten of 't waar was of 'r conferentie zou wezen of 'r kans was te winnen. 't Huis was door steunbalken gestut. Voor-ie 'r binnen kon, moest-ie 'n poos wachten. De krotten er naast en er achter, op de plek waar 'n hoog pakhuizenblok zou komen, waren afgebroken.

Op de plaats had-ie 'n sinaasappelenkist voor Suikerpeer an spaanders gehakt, wetend dat 'r bij Poddy alleen 'n zijwaartsch raam, met uitzicht op 'n dak was. Zij kwam niet meer benejen, niet éénmaal. 't Dunne hout kloppend, werd-ie van 'n tintelende prikkelbaarheid, moeilijk slikkend, verward van denken. Tweemaal liep-ie tot bij de trap, vinnig kijkend of ze niet op den overloop stond.

"Hebbe we dan komme genog?" , vroeg Suikerpeer. "Scharrele we wel", zei Essie: "as Eli van benejen wat haalt"... Met Mijntje samen, liep-ie omlaag, klappertandend van de kou in de gang, na 't eten. En weer op den tast, nam-ie de kommen, haastte terug naar de warme kamer boven. Op 't portaal, in 't donker, botste-die tegen Rebecca, die bij Poddy geweest was. "Bin jij 't Mijntje?" , vroeg ze.

Kordaat schoot-ie in z'n broek, liet de bretels wild bungelen en z'n zakmes openend, dat snerpend van bloeddorst in 't kaarslicht spetterde, liep-ie de loopertrap op. Zij, achter 'm, half-stikkend van adem-proestinkjes, schokkelde mee, de dansende kaars in 'r handen. De vlam belichtte de geel-eeltige voetballen van Kobus, de koperen roeden. Hoe hooger ze kwamen, hoe vreemder 't gerucht werd.

Zij had een emmer vol, reikte 'm toe den beenigen man, die bukte en 't hengsel greep. Donker-gebogen in 't duister der poort, dof-vloekend, liep-ie naar de gangstraat, smeet met een smak dat 't kletste tegen den muur, den emmer over den grond, kwam terug, begon weer te klagen: "... Nou zie je is!... 't Is verdomme om bij te griene!... Je hart draait òm in je boddie... Al de stront van 'n

"Nee," knikte de schoenmaker en plomper: "'t Helpt geen verdomnis. 't Is monnikewerk. We houen 't de heele nacht, de heele nacht. En morrege zakt 't van zellef".... Het was geheel duister geworden. Voorzichtig schuiflend liep-ie de plaats op. Bij tante Reggie was nog geen licht. Goddank. Alles naar bed. Geen teleurstelling. Geen belabberde uitlegging.

Samen drongen ze den bal voort, de donkere poort door naar 't straatje. Klonken hun stemmen frisch als de sneeuw, onder 't steenen gewelf. Even stond Eleazar in luistring. Dan liep-ie binnen bij tante Reggie, die in 'r stoel sliep, den mond hijgend open. Wrokkend liep-ie den Amstel langs, de tintel-kouwe vingers in de lauwte der broekzakken.

Vièr. As-ie 't opgaf, bracht-ie niks mee voor de kindren, de blinde, die gisteren gewacht had, vandaag wachtte. De zakdoek op t ijs, trilde zachtjes, de plezierige stuiptrekking echoënd. Tegen vijf, blij met z'n vangst hij had 'r wel twintig, liep-ie de Sarphatistraat door. Daar waren ze nog bezig met 't ruimen. Op gelijke afstanden leien puntige hoopen sneeuw en straatvuil.

"Dan zal 'k 't gaan hale," riep-ie de trap afhaastend. Benee lukte 't niet. De kraan bij Reggie toeterde, gaf nog geen water. 't Zat verderop, zooals-ie gedacht had. Vlug liep-ie terug, schepte uit den emmer bij Suikerpeer, werd door Essie en Mijntje en Suikerpeer met door mekaar geschreeuwde gijntjes behageld. Nou z

"Blijf-ie zitte, Eli?" "Nee-nee," zei-ie opgewekt. Voorzichtig liep-ie voor de blinde, 'r hand vasthoudend, tree voor tree, bracht 'r naar de zoet-walmende kamer benee, stak de lamp aan, verstrooid. "...Wat doe je? Wat doe je?" glimlachte ze: "voor mijn hoeft 't alweer nie!... Maar nou je hièr bin : je boterhamme staan in de kas... Neem-die medeen mee... Hoor je? Hoor-je?..."