United States or Saudi Arabia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar reeds is de bezorgde meid weer binnen en moeder volgt haar haastig en amechtig, bang voor standjes. Alleen blijft Kobeken daar nog even staan.

Seelevie, kom ne keer hier, de vliegmachine es doar, heurt-e gij da niet! roept voor de derde maal Kobeken naar binnen. Maar Seelevie geeft absoluut geen antwoord en de karn houdt geen oogenblik op met klotsen. Kobeken is in 't geheel niet bang; en ook zijn vrouw schijnt niet den minsten angst te voelen.

Hij snort en zweeft, als door hen meegetrokken, maar weldra blijft hij nog eens cirkelen en hangen en meteen kraakt en bonst alweer het boemm... boemm... boemm... en schijnt de lucht vol onzichtbare, schril loeiende en gierende monsters, die met razend en fluitend en stoomend en sissend geweld op de aarde neerbarsten. Kobeken en zijn vrouw zijn opgestaan.

Kobeken en zijn vrouw hebben gedaan met eten, en gaan, evenals elken dag, bij mooi weer, buiten, naast hun deur, op een stoel, wat zitten "noenstonden". Het is een prachtige Septemberdag, zacht, stil, sereen, een atmosfeer vol rust en vrede.

Maar, 't is niet te loochenen: vandaag, voor 't eerst, klinkt het gedonder dichterbij. Vroeger was 't slechts een aanhoudend, dof geroffel. Vandaag zijn 't slagen, echte slagen, wel heel verre nog, maar duidelijk hoorbaar: Boemmm!... en dan een korte stilte, en dan een Rrrannn!... waarbij de ruiten trillen en de aarde dreunt. Heurt ge 't, Seelevie? roept Kobeken nog eens naar binnen.

De stem klinkt boos, kwaadaardig. En, daar Kobeken noch zijn vrouw dadelijk antwoorden, verschijnt de meid, hijgend en bezweet, met verhit gelaat en slordige haren, op den drempel en herhaalt: Ala, toe, moeder, help mij ne keer: de kirn es af! Heurt-e da niet! Zie-je da niet! gilt Kobeken, naar het aftrekkend gedonder en geloei in 't Westen wijzend.

Het is en blijft ook elken dag hetzelfde. Hoe lang zou het nu reeds duren: twee weken, drie weken, vier weken, dat zij dag aan dag, in de verte, het kanongebulder hooren? Sinds lang zijn al hun buren. Van Heule, Bosschaert, Van Lancker, Van Keirsbilke gevlucht, sommigen met hun vee, anderen hun heele boeltje in den steek latend; maar daar moet Kobeken om lachen: hij vlucht niet en z

Heurt ge 't weer? vraagt Kobeken, de lucht inkijkend, nadat ze daar een poosje roerloos hebben gezeten. De vrouw kijkt eveneens in 't blauwe van de lucht en knikt dan met het hoofd toestemmend, dat ze 't heel goed hoort. Ze zijn weere bezig, zille! roept Kobeken, door 't opengebleven deurgat, zijn dochter toe. De karn houdt even op met klotsen, Wat zegt-e? vraagt Seelevie's stem daarbinnen.

Men hoort de houten karnstang in gelijkmatige kadans dof heen en weer slaan, terwijl de melk klotst en zuigt, als waterkolken, die door spuigaten wegborrelen. Kobeken is 'n klein, schraal ventje, met half-dichtgeknepen loeroogjes; zijn vrouw is groot en vet en dik en hijgt amechtig, zelfs wanneer ze, zooals nu, niets anders doet dan zich vadsig in de zon koesteren.

De koeien grazen rustig, alsof er niets gebeurde, maar de paarden zijn wel zenuwachtig onder het loeien en het donderend geknal en rennen op en neer in wilde vaart, met hoog-uitslaande, blinkende hoeven. En plotseling, zonder dat er iets bijzonders schijnt gebeurd te zijn, stort er een neer en blijft het roerloos op het groene weiland liggen. Kijk ne keer! kijk ne keer! roept Kobeken verbaasd.