United States or Cayman Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


Huck had door den boschwachter en de weduwe Douglas alles van Toms avontuur vernomen; maar Tom beweerde, dat er iets was, dat zij hem niet verteld hadden, en over dat verzwegene wenschte hij hem nu te spreken. Hucks gelaat betrok en hij zeide: "Ik weet, wat het is. Je bent op 'nommer twee' geweest en hebt niets dan brandewijn gevonden.

"Hei, Huck! hoor je dat?" Huck begon ook te graven en te krabbelen. Eenige planken werden spoedig gevonden en verwijderd. Zij dienden om een door de natuur gevormden kelder te verbergen, die zich onder de rots bevond. Tom kroop in dien kelder en hield zijne kaars zoo ver vooruit, als hem mogelijk was, doch kon zoo zeide hij niet tot aan het einde der kloof zien.

Had ik geweten, dat er zoo weinig aan was, dan had ik het al lang geleerd." "Ik ook," zeide Joe; "het beduidt niets." "Hoe menig keer," zeide Tom, "heb ik rookers aangekeken en gedacht: ', ik wenschte dat ik het kon, en dan hield ik het er voor, dat ik het nooit zou kunnen leeren. Heb ik dat niet gezegd, Huck? Heb jij het mij niet hooren zeggen, Huck? Laat Huck zeggen, of het niet waar is."

Kort daarna slopen zij in de schemering het huis uit en stapten met hunne kostbare lading naar de rivier. Tom en Huck stonden bevend, maar met een gevoel van verlichting op en staarden hen door de reten tusschen de planken na. Volgen? Neen! Zij waren tevreden, toen zij den vasten bodem weder bereikten en zonder den nek gebroken te hebben, over den heuvel naar huis konden gaan.

"Heb ik het je niet gezegd?" zeide Tom. "Huck herinnert het zich nog." "Ik geloof, dat ik den geheelen dag wel pijpen zou kunnen rooken. Ik ben niets misselijk." "Ik ook niet," zeide Tom. "Ik zou wel van den morgen tot den avond kunnen rooken, maar ik wed, dat Jeff Hatcher het niet zou kunnen." "Jeff Hatcher! Wel, hij zou bij den tweeden trek al katterig worden.

Het is Harbisons hond niet," fluisterde Huckleberry; "kijk nog eens Tom." Bevende van schrik bracht Tom zijn oog nogmaals voor de opening. Nauwlijks verstaanbaar fluisterde hij: "O Huck! Het is een verdwaalde hond!" "Gauw, Tom, gauw! Wien van ons bedoelt hij?" "Huck, ik denk ons allebei." "O, Tom, het is met ons gedaan. Waar ik naar toe zal gaan, is niet twijfelachtig.

Tom en Huck deden dien avond wat zij al menigmaal hadden gedaan; zij zetten zich voor het tralievenster der cel neder en gaven Potter wat tabak en een paar zwavelstokken. Daar de gevangene in een laag hok lag en door geen schildwachten werd bewaakt, konden zij hem deze kleine giften zonder moeite toereiken.

"O," zeide Tom, "dat ligt niet zoozeer aan het brood, als wel aan de woorden, die er bij gesproken worden, eer zij het te water laten." "Maar zij zeggen er niets bij," zeide Huck. "Ik zelf ben er bij geweest, toen zij het deden, en zij spraken geen woord." "Wel, dat is grappig," zeide Tom. "Maar het is toch zeker, dat zij er iets bij denken. Dat spreekt vanzelf, dat weet iedereen."

De zonen van den boschwachter vertrokken dadelijk. Toen zij de kamer uit waren, sprong Huck op en riep uit: "O, vertel als het u blieft aan niemand, dat ik ze op het spoor ben gekomen! O, als het u blieft niet." "Heel goed, Huck, als gij dat verkiest; maar gij moest eigenlijk de eer hebben van 't geen gij gedaan hebt." "O, neen, neen! Zeg het als het u blieft niet."

Ik speurde het na tot aan 't hek bij de weduwe en bleef in het duister staan en hoorde den havelooze smeekend vragen, om medelijden met de weduwe te hebben, en den Spanjaard zweren, dat hij haar neus kapot zou snijden en haar ooren kerven, juist zooals..." "Wat! zeide de doofstomme man dat alles?" Huck had weder een verschrikkelijken flater gemaakt.