United States or Palau ? Vote for the TOP Country of the Week !


En Pallieter voelde dat er iets van hem meeging naar ginder. Als hij thuiskwam lag Charlot in de keuken met ovenrood hoofd op de tafel te slapen, met nevens haar den paternoster en getijdenboek. In den hof rook het naar verbrand papier van 't afgestoken vuurwerk.

Van den H. Martinus weet het volk ook dit te verhalen, dat hij eens in zijn getijdenboek een zaadje vond; hij borg het zorgvuldig in de aarde, en uit het zaadje ontkiemde de boekweit. Zie vooral Is. Teirlinck, Plantenkultus, in de Vlaamsche Kunstbode 1904 enz. Ook het Montferland heeft wel eens aanleiding gegeven tot volksetymologische natuurverklaring.

Het oude geloof, dat voor het Christendom had moeten wijken, openbaart zich in een tooverformulier, dat wel gekerstend is, doch waar het oude geloof nog uit opduikt als een duiveltje uit een verlucht getijdenboek. Want dit is wel het oud-nationaal geloof: ... ... dat my gheen dinghen en moghen vellen Noch gheen tonghe en moge quellen, Noch yser noch stael my sniden noch slaen.

Doch neemt, voordat we ons aan Gods edele gaven laven uw getijdenboek en laat ons met een kort gebed beginnen." "Getijdenboek?" gaat het fluisterend door den kring en de oogjes in de welgedane, waardige gezichten flikkeren van hulpelooze verlegenheid. "Ja, het getijdenboek!" Het door strenge lijnen doorploegde gelaat van den verstandigen abt beschouwt zwijgend de broeders.

Daar werden gezien met hunne narren: de Prins van Liefde, van Doornijk, rijdende op eene zeuge, die Astarte hiet; de Koning der Zotten, van Rijsel, die een peerd bestierde bij den steert en achter hetzelve ging; de Prins van Genuchte, van Valencijn, die zich vermaakte met de veesten van zijnen ezel te tellen; de Abt van Vroolijkheid, van Atrecht, die zijn Brusselschen wijn dronk uit eene flesch, in de gedaante van een getijdenboek, en het boek lustig om lezen vond; de Abt der Gevulde Buiken van Ath, die gescheurde kleederen en versleten schoenen aanhad, maar eene worst droeg, met dewelke hij zijn buiksken vulde; de Proost van Onbezonnenheid, jonge knaap, die op een schuwe geit zat en aldus door het volk reed, ten gevolge waarvan hij slagen en stompen in groote menigte ontving; de Abt van den Zilveren Schotel, van de stad Le Quesnoy die, te peerd, gebaarde zich neder te zetten in eenen schotel, zeggende: hoe groot een beest ook weze, het toch kan gebraden worden.