United States or Slovakia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Geen sprankje mos wordt door een zucht bewogen, Geen leven slaakt geluid in ’t kil arduin, Slechts in den onkruid-ruigen bouwval-tuin Schiet, klaterend, een springbron naar den hoogen: En ’t lage dal blikt op, met vreeze en beven, Naar ’t slot, waar zang en zwaardgekletter klonk, Toen willekeur bevel vermocht te geven,

TITANIA. Komt, voert hem naar mijn bloemengrot nu heen; Ziet, 't is alsof de maan weemoedig blikt; En als die weent, weent iedre bloem, hoe kleen, Wijl ruw een maagdebloemke wordt geknikt. Stil, boeit mijn lief de tong, dat hij niet kikt. Een ander gedeelte van het woud. Oberon komt op.

Daar komt hij.... daar komt hij met zijn zwaard en zijn schild, de forschgespierde, de burgheer der Schelde. Ja, 't is zijn afbeeldsel wel. Fier doet men hem rondzien, en hij blikt er van zijn triumfkar door de hoogste vensters naar binnen, en grimt er in 't ronde omdat hij nog kleinheid bespeurt, kleinheid, die vlucht voor zijn aanblik: kleinheid, die snel voor hem heengaat.

Hoe lustig zien wij ginds de wijde Dendermeerschen Bezet met welig horenvee! Hoe lieflijk de rivier langs wei en velden kronkelen, Hoe pronkt in 't veld de rijpende oogst! Het oog reikt uren ver. Daar rijzen vriendensteden Aan noord- en oost- en zuiderkim; Hier, van den Vlaamschen grond, blikt men in Henegouwe, En ziet men Lessen aan zijn voet.

Aan die zijde putte men het water. In den achtermuur bevindt zich een ruw gat, misschien door een kanonkogel veroorzaakt. Dit torentje had een zoldering, waarvan slechts de balken zijn overgebleven. Het ijzerwerk der schoring van den rechtermuur vormt een kruis. Men blikt naar beneden, en 't oog verliest zich in een diepen baksteenen koker vol dikke duisternis.

Eindelijk zien wij vooruit, in den wit-grauwen bergwand, een uitgekapte poort; opening, waardoor men naar het daarbuiten gelegene kan zien. Men blikt in een oneindige diepte, op een warrelende, schitterend witte dampmassa, een gezicht, dat het gemoed beklemt tot hartkloppens toe. Wij staan aan den Moenggal, 7574 voet boven de zee.

Die ernst behoeft er niet bleek en mager uit te zien, slaat de oogen niet wanhopend op dit tranendal, prevelt geen formulieren, is niet aan vormelijkheid, als een mollusk aan zijne schelp, gebonden; maar hij kan lachen, zijn bloed stroomt krachtig door de gezonde aderen, zijn oog blikt helder als eene lichtende vonk van het vuur, dat Prometheus uit den hemel veroverde en zijn geest is als de ladder Jacobs, waar de gedachten op en af zweven, en die met hare stijlen hemel en aarde verbindt.

Gunstick-Uncle richtte zich stijf van den grond op, leunde met de linkerhand op zijn lang jachtroer, strekte zijn rechterhand uit als een declamator, sloeg de oogen, opwaarts naar den tweeden vogel, en sprak toen op pathetischen toon: "De roofgier zweeft in hooger sfeer. En blikt van daar op de aarde neer, En hoopt op lekker aas alweer, Maar....'k schiet, en 't ondier leeft niet meer!"

Gaat het pad naar boven, dan richt de Haas zich op het hoogste punt op, om het veld te verkennen; de helling op- en afwaarts springt hij door, maar bij iedere plant of struik, bij iedere oneffenheid in het pad, bij ieder kluitje, dat hij vindt, blikt hij wantrouwend rond, alsof hij een vijand waant te zien of te ontmoeten.

Hij blikt rond over dat onregelmatige plein, dat het hart van Amsterdam mag genoemd worden en waar al de hoofdaderen van het groote lichaam mede verbonden zijn: overal drukte, overal gedraaf en gewoel, overal een zoo talrijke toeloop van menschen, dat hij in 't eerst in den waan verkeert, dat eene buitengewone plechtigheid die duizenden doet te zamen komen.