United States or Australia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Tetzel en zijn aflaten. In 1512, kort na Paschen, keerde Luther te Wittenberg terug, en nog datzelfde jaar werd hij er tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd.

De studenten, op een relletje belust, maakten het er den overbrenger zoo lastig om, dat hij de wijk moest nemen en naar hetzelfde klooster vluchtte, waar Tetzel een schuilplaats had gezocht. Toen ze den man zelf niet meer te pakken konden krijgen, vergenoegden ze zich met een liedje op hem te maken en dit langs de straten te zingen. Eck hoorde het in zijn gevangenis.

Als de menschen bij hem kwamen biechten en hij hun, alvorens de vrijspraak te geven, ernstig afvroeg, of het nu ook hun oprecht voornemen was, de beleden zonden te laten en hun leven te beteren, kreeg hij gewoonweg ten antwoord, dat dit niet noodig was, want dat ze aflaatbrieven gekocht hadden bij Tetzel. Dat was voor Luther te veel.

De Dominicaners, met Tetzel aan het hoofd, waren woedend, dat die vermetele Augustijner hen in hun bedrijf was komen storen, en maakten hem uit voor den grootste aller ketters, die niet anders dan den brandstapel verdiende. Ter weerlegging van zijn stellingen liet Tetzel door een van zijn handlangers een aantal stellingen vóór den aflaat vervaardigen.

De arme man, zelfs door zijn vrienden verlaten, vond bij niemand medelijden of troost dan bij Luther. »Ik heb medelijden met Tetzelschreef Luther aan zijn vriend Spalatin. Van dezen »vijand« kreeg de ongelukkige nog een roerenden brief, waarin hij werd gewezen op de barmhartigheid Gods voor berouwhebbende zondaren.

Uit deze stellingen blijkt duidelijk, dat Luther toen nog grooten eerbied had voor den paus en zich geroepen gevoelde het voor hem op te nemen, in de vaste overtuiging, dat de Heilige Vader onkundig was van wat door Tetzel in zijn naam gedaan werd. Zooals zich denken laat, wekten zijn stellingen groot opzien.

Onderwijl de oude vorst op zijn kasteel over zijn droom bleef voortpeinzen, zat Luther in zijn kloostercel te Wittenberg met een stuk wit papier voor zich. Hij had het feest van Allerheiligen afgewacht als de beste gelegenheid om velen tegelijk tegen de leugenleer van »den grooten beurzendorscher« zoo noemde hij Tetzel te waarschuwen.

Doch er was niemand, die het openlijk durfde uitspreken. Tetzel deed intusschen goede zaken. In één stad kreeg hij in drie weken niet minder dan twee millioen gulden bij elkaar. Wagens vol geld gingen de Alpen over. »Allemaal zonden van de Duitschersspotten de Italianen. De Slotkerk te Wittenberg. De treurige gevolgen van Tetzels schaamtelooze bedriegerij werden ook door Luther ondervonden.

Tetzel zelf, bij Von Miltitz aangeklaagd als de eigenlijke oorzaak van al de beroeringen, viel in ongenade bij den paus. Hij durfde niet eens te verschijnen, toen hij door diens gezant ter verantwoording geroepen werd, maar verborg zich in een klooster, waar hij, met verachting en schande overladen, wegkwijnde door gewetenswroeging en verdriet.

Zoo betoonde Luther zich een echt Christen, gehoorzaam aan het bevel van zijn Meester: Hebt uw vijanden lief. 't Was trouwens niet de persoon, maar het werk van Tetzel, dat hij haatte. Hij had het vroeger al eens gezegd: »Laat hij mij maar kwalijk bejegenen, ik zal daarom zijn vijand niet zijn; ik zal voor hem bidden als voor een vriend.