United States or South Georgia and the South Sandwich Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


Zal ik de Zeven zien, liefste? En zij aten het tooverpoeder. En Nele sloot Uilenspiegel's oogen, en Uilenspiegel sloot Nele's oogen. En zij zagen een verschrikkelijk schouwspel. Hemel, aarde en zee waren vol mannen, vrouwlieden, kinderen, die wrochten, dobberden, liepen of droomden. De zee slingerde hen, de aarde droeg hen. En zij krielden als palingen in eene ben.

De meeuwen kloegen; de donder rammelde dof in het zwerk, waarin een helle flits flikkerde; de wassende maan toonde tusschen twee vluchtige wolken nauwelijks hare twee gulden horens; Nele's en Uilenspiegel's dwaallichtjes gingen met de anderen dansen in den beemd.

Zalig van geluk, hield hij ze vast, zonder van heur te kunnen scheiden, totdat zij, moede en als waanzinnig, op eenen stoel nederviel; en zonder verlegenheid zeide zij: Thijl! Thijl! mijn geliefde, ge zijt dus terug! Lamme stond nog steeds nabij de deur; toen Nele's aandoening een weinig gestild was, bemerkte zij hem en sprak zij: Waar heb ik dien dikzak nog gezien?

't Is, sprak Uilenspiegel, een slachtoffer van het huwelijk, die met het herte vol wee, zou uitdrogen lijk een stoksken, zoo hij zich niet stevig hield door dag en nacht te eten en te drinken. Zoo is het, mijn zoon, zuchtte Lamme. De heldere zon drukte loodzwaar op Nele's hoofd. Zij dekte zich met haar voorschoot.

Uilenspiegel had dit geerne en sloeg soms zijn arm om Nele's middel, om heur beter vast te houden, zegde hij. En dit deed heur genoegen, doch zij uitte geen woord. De wind voerde den balsemgeur der beemden over de wegen; in de verte loeide traagzaam de zee.

Het werd warm en zij kregen dorst; zij gingen melk drinken bij eenen boer, maar zij waren niet verkoeld. En zij zetten zich neer in het gras, aan den boord eener gracht. Nele's gelaat was bleek en zij scheen bekommerd; angstig keek Uilenspiegel heur aan. Zijt ge droef? sprak zij. Ja, antwoordde hij. Waarom? vroeg zij.

Maar hij antwoordde niet, want hij had het te druk met heure bevende vingeren in de zijne te drukken en, met de lippen, de heete tranen te wisschen, die uit Nele's oogen vielen als de dikke droppelen van een stormregen. In dien tijd weigerde Gent, de edele stad, haar aandeel te betalen in de bede, die haar zoon, keizer Karel, heur vroeg.

Zij lagen naast elkander als om te slapen, als de frissche morgenwind hen wakker maakte. En Uilenspiegel zag Nele's lief gezicht, in gouden glans door de rijzende zonne bestraald. Dien morgen, 't was in Herfstmaand, nam Uilenspiegel zijnen stok, drie gulden die Katelijne hem gaf, eene snede brood met een stuk verkenslever, en hij vertrok naar Antwerpen, op zoek naar de Zeven. Nele sliep.

Nele antwoordde: Zegt tot de jongelieden, die mij tot huisvrouw zouden begeeren, dat Nele's hert niet hier is, maar verre, bij hem die ronddoolt om den grond der vaderen te verlossen. En zoo ik frisch blijf, lijk gij zegt, is dit geene gave van tooverij, maar van gezondheid. De vrouwen antwoordden: Katelijne nochtans wordt verdacht. Hecht geen geloof aan de woorden der boozen, antwoordde Nele.