United States or Honduras ? Vote for the TOP Country of the Week !


"O, dan ziet u ook mijn vrouw. Ik heb aan haar geschreven, maar u ziet ze toch vroeger. Wees zoo goed en zeg haar, dat het All right is. Zij zal het begrijpen. Zeg haar ook, dat ik gekozen ben tot medelid van de commissie ... zij weet wel wat ik bedoel. Vous savez, les petites misères de la vie humaine!" wendde hij zich verontschuldigend tot de vorstin.

Bij het aanhoudend afdalen hebt ge, wel is waar, geen last van kortademigheid, maar uw geheele lichaam siddert en trilt. De ongewone beweging, die ge met dijen en knieën maakt, vermoeit u verbazend en geeft u een onbeschrijflijk gevoel van wee. Ge gelooft, dat het dalen erger is dan het klimmen. Eindelijk zijt ge beneden. Nieuwe misères breken aan.

Het was als de toevlucht van alle ziekten en misères op de beroemde ets van Rembrandt, maar zij kwamen niet naar een Christus die hen zou genezen, zij vluchtten de dood of de gevangenschap die hen wachtte wanneer zij bleven in de stad.

Mei '18. Vertaling door Arn. Saalborn Het schijnt nu eenmaal Hollands lot, zoowel vrij te blijven van de grootste verschrikkingen van dezen ontzaglijken tijd, als te worden getart en geplaagd door zijn kleinere misères. En waarom ons dus boos te maken over dezen bundel juist?... Wat is, bij al de zoetelijk-hooggestemde arrogantie van het buitenland jegens ons, de arrogantie en de stroopige sentimentaliteit van dezen jongen, ongetwijfeld niet onbegaafden schrijver? En naast den voorgewenden hoogmoed uit het geknauwd-zijn geboren, welke heel het droeve wereld-leven om ons heen kenmerkt, die, zij het uit de vernedering van geslachten voortgekomen, geest van blague en ijdele zelfverheffing in 'n paar vrij onbeteekenende novellettes? Bovendien: aan iederen leeftijd ook van de ziel het zijne; we zouden toch al heel nurksch moeten zijn, om dezen jongen man, met een hart vol beminnelijk-jeugdige wereldverachting, verliefdhedens, wijsbegeerte en symboliekerigheid, niet het genoegen te gunnen, van ons door al deze verhevenheid volmaakt-geépateerd te toonen het aan den tijd overlatend, hem het begrip bij te brengen, dat niet wij de dupe zijner zelfverheffing waren, maar hij die van onze welwillende onverschilligheid. En bevindt zich dit werk-zelf al ver ònder het middelmatigste der Nederlandsche literatuur; van den geest, die het maakte, mag worden getuigd, dat hij zich door een zeker, helaas haat-geboren, psychologisch-analytisch vermogen, een decadent-fijne doordringendheid en een hartstochtelijke ontvankelijkheid, ietwat bóven het middelmatige [p.121] verheft. En dus: het voor en tegen wel gewogen: het zal geen goed maar ook geen kwaad doen laat ons zwijgen. Maar helaas, wie zoo redeneert, houdt er geen rekening mee, dat affiniteit en plotseling, zij 't door een uitwendige oorzaak, weer actief wordend atavisme ge hebt 't nog onlangs bij den talentvollen Goudsmit gezien véél vermogen, en dat onze toekomstige Joodsch-Hollandsche auteurs daarvan, in dit geval, zeer makkelijk de dupe zouden kunnen worden. "Atavisme?" vraagt ge verwonderd, "zekere affiniteit, dat is mij duidelijk, maar waar haalt ge het atavisme vandaan?" Wel, is mijn antwoord, dat donker hoekje, waar het ligt verscholen, zal ik U wijzen.... De niet minder beminnelijke dan kunstgevoelige recensent van "Het Volk", die dit bundeltje verschoonend besprak, noemde het "fantasieën van een Oosterschen droomer". Inderdaad Oostersch, waarde vriend, zou ik hem willen zeggen, maar niet van het gloeiende, rijk-edele Oosten, waar de klassieke bakermat van het semietisch ras ligt, doch van het Europeesche Oosten, waar de hel zijner vernedering en verslaving wordt gevonden. Niet de sterke en zonbrandende visioenen van het Hebreeuwsch goudelen in dit werk, maar de koortsheete en verwilderde schemerdroomen der Ghetti walm-flakkeren erdoor. En ook veel van het verwerpelijkste dat in de eerste tijden de bevrijding uit het Ghetto bracht, het Ghetto, dat ook zoo vroom van stille studie-gepeinzen kon wezen is erin: de reactie op de geleden vernedering; het uitgerekt op stelten loopen nadat men zoo lang gebukt is gegaan; de pralende hoogmoed, het zich als meer voordoen dan men is; het zich nog overal en altijd de verongelijkte en vernederde voelen; de onverzadelijke eerzucht: de begeerte naar het eeuwen ontbeerde; het smartvolle beluisteren van alles wat over je dierbare zelf wordt gezegd, nu je voor het eerst in het licht gaat. Neen, niet dien weg moet gij op, jonge Joden van Holland. Weest gij geen "Oosterlingen" van Europa, weest gij Oosterlingen van Azië: de ziel vol zon en wonend tusschen de bergen, vroom opziend [p.122] naar de hoogten, en kennend U-zelf. Weest als zùlk een Oosterling weidsch, en, naar uw vrij en eerlijk beleden aard, slijpt de kostbaarste steenen van uw vinding, vlecht het filigrain uwer glanzend zich wendende dialectiek, tot sieraden op uw taalgewaad. En zoo ge zwoel van ziel zijt, met de zwoelheid van de drachtige dag, verheugt U daarom; doch mocht gij 't zijn met de zwoelheid der Ghetto-benauwenis en zijn ziekenkamers, weest dan h

Ik kreeg een voorsmaak van de lichamelijke misères die mij te wachten stonden. Geluidloos kwam er nu en dan door het halfduister een kloosterzuster voorbij. Wij hadden 24 uren dienst in de kazerne of op wacht en 12 uren rust, dat wij naar huis mochten. Ik zou onder de wapens echter niet veel uitrichten.

Hij had den slag beet, om in alle opzichten eene groote hoeveelheid uiterlijke achtbaarheid te vertoonen. De vijf laatste, weken hebben hem geheel doen ontwaken tot een nieuw leven. Van de twee jaren, als griffier bij het kantongerecht te Osterwolde doorgebracht, poogt hij zich zoo weinig mogelijk te herinneren. Al die »misères" zijn voorbij. Hij is nu een volbloed Hagenaar geworden.

Wel, ik ben nu niet als die jongen, waar je meê in Marlow geweest ben, die jongen, die altijd zei, dat geel satijn hem kon troosten in alle misères van het leven. Ik hoû van mooie dingen om mij heen te zien en ze te gebruiken. Antieke brokaten, groene bronzen, lakwerk, uitgesneden ivoren, een exquize omgeving, luxe pracht, daar is in dat alles zeker veel te vinden.

Alles wat ik naar den Kaukasus heb meegebracht om ervan te genezen, heb ik behouden, met dit onderscheid, dat vroeger dit alles op het groote bordes was, terwijl het tegenwoordig op een kleine, vuile achtertrap is, op welker treden ik overal millioenen kleine misères, misselijkheden en laagheden ontmoet.... In de tweede plaats, omdat ik voel hoe ik iederen dag al lager en lager zink, in moreelen zin; bovenal gevoel ik mij ongeschikt voor den dienst hier: ik kan het gevaar niet trotseeren.... in èèn woord ik ben niet dapper.