United States or Lebanon ? Vote for the TOP Country of the Week !


Aan hem vertelde hij nu van den dood van zijn oude gezellin, en vroeg hem, die zoo gevaarlijk bijten kon, de wraak op zich te nemen. Maar Krule was niet erg geneigd zich aan een strijd met de elanden te wagen. "Als ik een eland aanviel," zei hij, "zou hij me dadelijk doodslaan. Je oude vrouwtje is dood, en haar kunnen we niet meer levend maken.

"In de dennen dicht bij mijn poel," zei de slang, "woont een vlindervolk, dat in den nazomer 's nachts rondvliegt." "Ik weet wel wie je meent," zei Krule "wat wou je met hen?" "'t Is het kleinste insectenvolk in het bosch," zei Helpmij, "en de onschadelijkste van allen, omdat de larven zich met het eten van dennebast tevreden stellen." "Ja, dat weet ik," zei Krule.

"Daar loopt Grauwvel, die het bosch heeft vernield," siste Krule, zooals al de anderen. Nu verloor Grauwvel zijn geduld. Hij ging op de adder toe, en lichtte den voorpoot op. "Ben je van plan mij dood te slaan, zooals je de oude slang hebt doodgeslagen?" "Heb ik een slang doodgeslagen?" vroeg Grauwvel.

"Het schijnt, dat het een eland is, en nu wilden we je vragen, of je weet, wie dat wezen kan." "Neen," zei Grauwvel, "ik heb nooit over een eland hooren spreken, die een onschadelijk dier heeft gedood." Grauwvel nam afscheid van de oude elanden, en ging met Karr verder. Hij werd al stiller, en liep met gebogen kop. Zij kwamen voorbij Krule, de adder, die daar in zijn hol lag.

"De eerste dag, toen je in 't bosch kwam, sloeg je de vrouw van de slang, Helpmij, dood," zei Krule. Grauwvel ging snel van Krule weg, en bleef met Karr doorloopen. Opeens stond hij stil: "Karr, ik heb de misdaad begaan. Ik heb een onschadelijk dier doodgeslagen. Om mij wordt het bosch verwoest." "Wat zeg je toch?" viel Karr hem in de rede.

Hij keek op, en onderscheidde een paar lichte nonvlindertjes, die tusschen de boomen speelden. Hij volgde ze lang met de oogen, toen begon hij luid in zichzelf te sissen, maar eindelijk sliep hij in, en scheen tevreden te zijn met wat hij had bedacht. Den volgenden morgen ging de slang naar Krule, de adder, die in een steenachtige en hooggelegen streek van 't Friedsbosch woonde.

"Ik ben zoo bang, dat dit vlindervolk gauw heelemaal zal zijn uitgeroeid," zei de slang. "Er zijn zooveel dieren, die de larven in de lente opeten." Nu meende Krule te begrijpen, dat de slang die larven voor eigen gebruik wilde houden, en hij antwoordde vriendelijk: "Wil je, dat ik aan de uilen zeg, dat ze die denneneters met rust zullen laten?"

"Ja, als jij, die wat invloed hebt hier in 't bosch, daarvoor zorgen kon, zou het wel goed zijn." "Misschien zal ik ook een goed woord voor hen doen bij de lijsters," zei de adder. "Ik wil je graag helpen, als je maar niet iets onmogelijks begeert." "Dat is een goede belofte, Krule," zei Helpmij, "en ik ben blij, dat ik bij je gekomen ben."

Maar toen Krule zóó boos werd, dat hij niet meer sissen kon, en alleen nog maar zijn tong inhaalde en uitstak, begon de slang gauw op een heel anderen toon te praten. "Ik had eigenlijk nog een boodschap," zei hij, en begon zacht te fluisteren; "maar nu heb ik je zeker zoo boos gemaakt, dat je me niet helpen wilt." "Als je me maar niet iets onzinnigs vraagt, wil ik je wel van dienst zijn."