United States or Puerto Rico ? Vote for the TOP Country of the Week !


Onze kleêren waren doorweekt van den regen, dien we hadden meegenomen van het gras en de struiken van de plantage. Het water leek slaperig en dik; alles rook modderig, en bruine regenwolken kwamen aandrijven uit het midden van het eiland over de bergen en het oerwoud. Door de zware lucht druilde een fijne motregen, die alles doordrong.

"Rust, meisjen! Van 't reisjen; Ik merk, je bent moê." Hij rende, Hij wendde, Zij lachte hem toe; "'k Heb fraaijer Geen draaijer Gezien op de baan, Dan jij, die tot zesmaal beentje over kunt slaan." Flip keerde; Zij weerde Den stoutert wel af, Maar pruilde Noch druilde, Wat pas het ook gaf. "Hoe heetje?" "Dat weetje." "'k Geloof haast van ja," Zoo sprak hij en trok met zijn schaatspunt een K.

Die gedachte speelde mij door het hoofd en overweldigd door de benauwde warmte druilde ik eindelijk in en begon dadelijk onrustig te droomen van een grooten glasblazersoven, waarin men mij met de voeten vooruit wilde duwen. Een reusachtige woeste kerel stootte mij voort, steunend en hijgend: ik-kan-niet gauwer ik-kan-niet gauwer!

Treurig, sukkelde Geerten door verlaten straten van eenzaamheid. De fijne regen druilde aanhoudend neer, deed spiegelglimmen de steenen ... Zijn mombakkes hing af, losjes zwierend aan het bindsnoer ... Aan de werf slenterde hij van kroeg tot kroeg, verstompend zijn denken door borrel n

Dat zij ons dan tot afscheidsgroet "wel te rusten" wenschte, diende ter kennisgeving van haar voornemen, om ook den nacht onder het vriendinnedak te doortoeven. Bij Kreels verschijning troostten wij hem alsdan over zijn teleurstelling met menigerlei vriendelijk verzinsel. Daar antwoordde hij dan weinig op; hij druilde weg.

Enkele paren schoven voorbij, ze keken schuw en beschaamd om hun verwaarloosde kleêren, hun boorden waren geel en het nuchtere morgenlicht druilde blauw op hun bleeke, uitgeputte gezichten, op hun slap vleesch met de kleuren van cadavers; aan den hoek van een steeg zag hij een vrouw in een oranjebroek en een wit gekreukt jak; zij stond voorover, leunend tegen een lantarenpaal; met gestrekten arm, hoog met den vollen greep der hand hield zij de ijzeren pijp omklemd.

In de kamerschemer, het vale licht uit de straatspleet druilde traag naar binnen, rommelden wat kinderen rond, kropen in hun slobberkleertjes over den grond bang naar moeders rokken. Toen begon ook een van die vuile ukkies met 'n harden woesten klank te hoesten, tot het van benauwdheid begon te huilen.