United States or Guyana ? Vote for the TOP Country of the Week !


Gevoelt ge liefde voor éene harer, om haar de uwe te noemen? vroeg Clitifo. Neen, heer, zeide ik; want ik zag Charis... Zoo blijf trouw, zeide Clitifo. Trouw is niet mijn wezen, weerde ik af; zoo ik schoonere vrouw zag dan Charis, zou ik niet trouw zijn, heer. De heksen waren heen; de sistra waren verklonken; de heilige schijn taande en alleen de zilverasters schemerden.

Ik ontmoette in het gedrang Clitifo, den Isispriester, ik vergezelde hem. Thans ben ik hier weêr terug en zullen wij een herberg zoeken... Mijn stem had onzeker geklonken en ik voelde, dat Davus, de poortwachters, de wachten mij vreemd, ongeloovig, bijna angstig aanzagen. Ik steeg af, beloonde Clitifo's dienaar, die met de twee paarden vertrok.

En hij zeide, terwijl zijn stem vol erbarming klonk en weten van wijze dingen: Charmides, hoor mij thans aan. Betooverd als gij zijt geworden, nadert het oogenblik van uwe onttoovering. Maar weet eerst, dat tusschen Clitifo, die de zilverasters kweekt dicht bij Thessalië's grenzen en mij ziele-aanvoeling geweven heeft door middel der heilige machten van Isis.

Een oude tuinman, met spâ in de hand, zag mij komen en groette. Wat heerlijke bloemen! bewonderde ik. Wie kweekt ze hier? De Isispriester Clitifo, zeide hij; die woont ginds, vèr, in dat eenzame huis, waar hij vaak in overpeinzingen maanden blijft.... Waarom kweekt hij ze? vroeg ik. Het zijn weldadige bloemen, zei de oude tuinman. De zilverasters zijn weldadige bloemen.

Hij antwoordde niet, maar langs mij schreden de maagden, wier sistra-klanken verklonken..... Zie ze aan, zeide Clitifo. Ik zag ze schrijden langs mij heen. Vindt gij ze schoon? vroeg Clitifo. Het waren schoone maagden, maar zij schenen mij schimmen, verschijnende en verdwijnende... Zij zijn schoon, heer, zeide ik, onverschillig.

Clitifo glimlachte mij toe, met een meêlijden, dat ik niet begreep. Laat mij u geleiden naar huis, en rust uit, en morgen zult ge den weg terug gaan der boete, toe naar verdere beproeving. Ik liet mij leiden, een kind gelijk. Dien volgenden morgen vroeg reisde ik, te paard, met een dienaar van Clitifo, ook te paard achter mij, naar Hypata.

Maar mij naderde een witte man tusschen tal van witte maagden en zij tikten de sistrum-snaren. En de man, die Clitifo was, bood mij de zilveren asters. Ik boog mij, ik at. Ik was mijzelve, mensch vóor Clitifo. De weg terug, zeide hij, of hij alles wist; is de weg, die nutteloos schijnt, maar nuttig der boete is. Heer, zeide ik; wat is mijn zonde, waarvoor ik moet boeten?