United States or Saint Lucia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Vooral in dit werk toont deze "Minnesinger in Prosa" eene innigheid en diepte van gevoel en eene hooge opvatting der geestelijke minne, die wel indruk moesten maken op een Nederlandsch publiek, dat de lyriek van HADEWYCH en MAERLANT en een werk als dat van WILLEM VAN AFFLIGHEM geheel of ten deele kende.

In een visioen ziet zij de heilige jonkvrouwen CECILIA en CATHERINA naderen, achter haar eene schare groote schoone maagden, in witte stolen gekleed, met een bloeienden tak in de hand; in het naderen zingen zij "enen leec van minnen" . Uit dit zeldzaam, slechts hier voorkomend, woord leec blijkt in allen gevalle dat ook WILLEM VAN AFFLIGHEM geestelijke liederen kende.

HADEWIJCH, WILLEM VAN AFFLIGHEM en vooral MAERLANT vertoonen iets van een dichterlijke persoonlijkheid, maar schaduwachtig van omtrek. Eenige andere namen van dichters der 13de eeuw zijn tot ons gekomen, doch het zijn slechts namen. Wat baat het ons of wij weten dat "CLAES VER BRECHTEN ZONE" den Willem van Oranje vertaald heeft?

Moesten wij afgaan alleen op het ontbreken van handschriften uit de 13de en 14de eeuw, waarin het gedicht is bewaard, dan zou men moeten aannemen dat het weinig of niet bekend is geworden. Maar de afkeurende critiek van ernstige mannen als WILLEM VAN AFFLIGHEM en MAERLANT bewijst wel, dat de roodbaard in ruimer kring sympathie vond dan hun lief was.

Wel mogen wij met voldoende zekerheid aannemen, dat wij het laatst der 12de of althans de eerste helft der 13de eeuw als zoodanig moeten beschouwen. Zoowel MAERLANT als WILLEM VAN AFFLIGHEM moeten het oog hebben op Nederlandsche romans. Immers, zij richtten zich vooral tot de gemeentenaren en lagere geestelijken die over het algemeen weinig of geen Fransch verstonden.

In den Karel en Elegast bewonderden wij eenvoudig en zuiver gevoel, sober en met naïeve kunst verwerkt. Het gedicht Van den Levene ons Heren, de poëzie van WILLEM VAN AFFLIGHEM, vooral die van HADEWIJCH, toonden ons innigheid van godsdienstig gevoel in bevallige vormen en de hooge vlucht der ziel op sterke wieken des geloofs.

Tot hen die dichtten, omdat zij er roeping toe gevoelden of omdat zij er behagen in schepten, zullen wij wel geestelijken of "clercken" mogen rekenen zooals WILLEM VAN AFFLIGHEM, WILLEM VAN UTENHOVE, HADEWYCH, MAERLANT, de dichters van Rinclus, Van den Levene ons Heren, van den Dietschen Catoen, Esopet en dergelijke werken; ook JAN VAN BRABANT, de edelen en hoofsche "clercken" die minneliedjes dichtten en de dichters van volksliederen.

Ook bespiegelingen over de "godlike mynne" zullen wel in den smaak zijn gevallen der geestverwanten van WILLEM VAN AFFLIGHEM en HADEWYCH. Het is er echter verre van, dat ECKHART'S geschriften hier te lande louter instemming zouden hebben gevonden.

Hij waarschuwt de prelaten die hun plicht verzaken en wien het slechts om wereldsche eer te doen is; brengt zijn publiek onder het oog, hoe LUTGART slechts door de "sterke minne" tot God den duivel en zijne trawanten kon overwinnen; hij vaart uit tegen de oude hebzuchtige huichelaars, de "papelarde metten grisen langen barde", die den armen onder allerlei drogredenen het hun toekomende willen onthouden; hij betreurt de verslapping der kloostertucht en stelt de abdij van Afflighem aan andere ten voorbeeld.

MAERLANT heeft een afzonderlijk hoofdstuk van zijn Spieghel Historiael gewijd aan "'t scelden jegen die borderers", d.i. romanschrijvers; aan het slot van dat hoofdstuk zien wij dat hij het oog heeft op de "menestrele", die dus ook door hem als de dichters der ridderromans werden beschouwd . En WILLEM VAN AFFLIGHEM spreekt van de menestrelen als van "logeneren". Blijkbaar gevoelen zij zich door hunne geleerdheid en ontwikkeling, ook door hun streven naar waarheid en vroomheid verheven boven die verdichters van fabelen en luchtige verhalen van oorlog en minne.