United States or Argentina ? Vote for the TOP Country of the Week !


Alleen voor het feuilleté en boterdeeg is het niet zoo noodig. Eijeren en vooral het wit, dat tot schuim geslagen zal worden, moeten zeer koel worden gehouden. Hoe men het best een vast schuim verkrijgt, is aangewezen in A. No. 29. Het meel moet zoowel als de suiker, na het warmen, worden doorgezeefd; anders kan men geen fijn deeg bereiden.

Den warmtegraad voor het bakken beproeft men, door een stuk papier in den oven te leggen; als het spoedig geel, echter niet zwart wordt, dan is dit de eerste graad van warmte, en deze past voor feuilleté, boterdeeg en beslag met gist; wordt het papier slechts langzaam geel, dan is dit als den tweeden graad te beschouwen, en deze is voor de meeste soorten van gebak voldoende; eene nog mindere warmte, zijnde de derde graad, is geschikt voor gebak dat sterk opdroogen moet.

De helft van het meel wordt met het water en den arak tot deeg gemaakt, daarna de andere helft met de boter goed gekneed en ieder dezer beide gedeelten afzonderlijk uitgerold; dan op elkaar gelegd en zoo nog driemaal gerold. Boterdeeg.

Men kan dit zelfde recept ook voor pruimen of kersen volgen. Het bakken van kleine pasteitjes. Men neemt hiervoor feuilleté- of boterdeeg, en behandelt het in kleine vormpjes even als groote pasteijen; slechts rolt men het wat dunner uit.

Men maakt farci volgens No. 15 en van 2 1/2 o. meel een feuilletédeeg; men brengt de pastei in orde volgens No. 6, bakt haar 1 1/2 of 2 uren in den oven, en dient haar voor met dezelfde sausen als No. 15. Stokvischpastei. Hiervoor maakt men een boterdeeg van 1 p. meel, verdeelt het in 2 stukken en rolt die uit.