United States or Guam ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar het kostte moeite dit te gelooven, als men hem gadesloeg in zijn doen. Hoe menige levenszatte snuiter van even dertig had van =hem= nog kunnen afzien wat jeugd is: jeugd van het lichaam en jeugd van den geest. Hoe frisch en groen was hij nog in zijne grijsheid, gelijk een eeuwenoude eik, die in de lente zich uitdost met nieuwe loovers.

Ofschoon Abrahams zaad in vruchtbarigheid tiert. Als 's Hemels mantel blaauw met loovers is gecierd, Ofschoon Isaaks geslacht in veelheid goederhandig Beklijft, als 't Roode Meer opwerpt zijn baren zandig, Of Jacobs neven zich verspreyen in fatsoen, Als loof groeit uit den schoot van dees valleyen groen: Wat baat het, als hun dus verkeert met tirannije t' Ondraaglijk eeuwig juk van droeve slavernije?

Zie naar de loovers, melieve! die luchtig Glinstren in den zonneschijn Zie, hoe ze zweven en beven, en vluchtig Schaduwen schilderen, grillig en fijn, Op de zonnige zoden! Zie, hoe het blauw, aan den hemel ontvloden, Schittert tusschen groen en geel! Vlinders in ’t loover-gewemel gevloden, Blinken als bloesems op wiegenden steel, Bang dat vinken ze vingen.

Op de katoenen paneelen der beddeurtjes zag hij den Prins en de Prinses en medaillon; en het kunstig houtsnijwerk waarmee de opstap-bankjes voor de hooge bedden gesierd waren, hield tusschen loovers en bloemen de letters: »P. W. D. 5." »Prins Willem De 5 de!" legde Ep hem uit. Maar dan de schoorsteen!

Het veld lag groen, luw-getint, met een stippeling van geel. Niets dan groen en gele hoofdjes van bloemen. Het zonlicht deinde er zachtjes over. In de verte, uitgebeten in de heldere lucht, de dorpstoren, priemend omhoog met de puntigheid van een naald. In de verte óók het vriendelijk lichten van zon, overal zon, warme zon. In loovers tjilpten vogels.

Bij de kas bleef de baas staan, hield de lantaren hoog op, gluurde naar binnen, het licht boven zijn oogen afsluitend met de hand en zei toen tot zijn gast: «Ik heb je 't wel gezegd; ze is nu heel open." De baas was het eerst binnengegaan. Het rosse vlamlicht der lantaren was komen vallen in het zwarte der kas en had het duister plotseling besprenkeld met roode loovers.

Ik dank voor alles, wat gij hebt gegeven.... Doch waarom klopte ’t hart mij, toen ik meende, Dat ik Mathilde en liefde in ú zag sneven? De lauwe wind zweeft aan op loome zwingen En spartelt door de loovers der abeelen, Die ritselend de zonnestralen streelen, En ’t water en zijn hellen glans bezingen. Hoor! hoe in ’t veld de leeuweriken kweelen!

Het woud, geworteld in de dorre blâren, Spreidt lommer met zijn loovers over ’t mos, En zijner bronzen armen tempeltrots Wijdt honderd esmeralden zode-altaren: Om steen en stronken waaiert zich de varen, Zefier kust geuren uit de rozen los, En door het heilig, hemel-schragend bosch Schijnt wellust-ademend een god te waren: ’t Is Kupris, wie de mirt en roze kransen, Wie maneschijn van leest en boezem licht, Wier lokkend oog in ’t hart verlangen lacht,

Een japon met loovers, blauwe schoenen ook met loovers, overal bloemen en galons. In de hand hield zij een tamboerijn. Zij had nog twee zigeunerinnen bij zich, een jonge en een oude. Er gaat altijd een oude mede. Verder een oude zigeuner met een gitaar om te spelen en hen te laten dansen.

Het is een zonnegewiegel van blaren, als gespeel van kinderen. Als ik goed luister, droomerig luister, hoor ik jubelkreetjes, schelle stemmetjes. Maar er zijn geen kinderen. De wind zwiept de takken op. Blaren huppen en joelen. Er zijn geen kinderen. Het is bedrog. Er zijn groene blaadjes, dwarrelend door elkander, er is lichtgelach op de loovers, er zijn schaduwtjes en zilverschubben.