United States or Cambodia ? Vote for the TOP Country of the Week !


In dien tijd leerde zij vele groote mannen en vrouwen, vooral op literair gebied, persoonlijk kennen. Havelock Ellis, Bernhard Shaw, Eduard Carpentier, Zangwill, etc. zijn hare trouwe vrienden, met wie zij nog een levendige correspondentie onderhoudt. Maar ook onder de Engelsche suffragettes heeft zij vele goede vrienden. Met Emmeline Pethick Lawrence en haar man dweept zij.

Ook de heeren A. S. Carpentier Alting en G. P. Rouffaer hebben bijdragen toegezegd, betrekking hebbende op Junghuhn's persoonlijkheid, terwijl de heer W. C. Muller zich bereid heeft verklaard een Junghuhn-bibliographie samen te stellen. Het boek zal versierd worden met reproducties naar photographieën, door Junghuhn zelven genomen van Javaansche landschappen.

Kuurne is hedendaags eene bloeiende gemeente met meer dan 3,800 inwoners. Over het dorp loopt de Brugsche steenweg naar Ingelmunster. Op Zondag 28 October 1798 tastten daar de Fransche wapenlieden eene bende Boeren aan, er verscheidenen om het leven brengende. Kuurne is de geboorteplaats van den kunstschilder E. CARPENTIER. Bij Harelbeke heeft de Lei twee armen, die een eiland vormen.

"Four great fortresses guard the approaches to the royal city. Namman Sangsiang is misschien een hoog gelegen punt van deze versterking geweest. Uitg.-Saagman, Stichter en van Velsen hebben: "van de mijt opgegeten." d.w.z.: de Chineesche slaapbazen bij wie zij ingekwartierd waren. zich gelaten = voorgeven, veinzen. Verg. G.G. de Carpentier aan Coen.

Het hoogduitsche Zimmermann en het fransche Carpentier zijn als geslachtsnamen in Nederland ook niet byzonder zeldzaam. Nevens de eigenlike timmerlieden behooren ook de kastemakers of schrijnwerkers, de scheepstimmerlieden, de wagenmakers, en eenige anderen tot dit gilde.

Wij hebben gezien, dat de Nederlanders alle pogingen in het werk stelden om den winstgevenden Chineeschen handel aan de Spanjaarden te onttrekken. In dezen zelfden tijd werd tegen de Spanjaarden in de Molukken slechts zeer weinig, zoo goed als niets ondernomen. Reeds is er door mij op gewezen, dat Lam door J. P. Coen werd teruggeroepen, daar hij de bevelen omtrent het slechten der forten niet had uitgevoerd, terwijl ook het feit, dat hij de Ternatanen hulp had verleend tegen de Tidoreezen en Spanjaarden, Coen's misnoegen had verwekt. De Houtman werd als zijn opvolger aangewezen. Maar ook deze vond, evenals de meeste ambtenaren in de Molukken, de hem in zijn instructie meegegeven bevelen verkeerd. Ontnamen wij den Ternatanen de hen beschermende forten, dan zouden zij zich vereenigen met de Tidoreezen en de Spanjaarden en zeker onze ergste vijanden worden, meenden De Houtman en zijn raden. Coen was het echter niet met hem eens en dus werd De Houtman eveneens teruggeroepen en in Maart 1623 vervangen door Jacques le Febvre. Wij zien, Coen hield hardnekkig vast aan zijn eens genomen besluit en zijn opvolger Pieter de Carpentier drukte nauwkeurig zijn voetstappen. De gelden, die de Compagnie jaarlijks moest uitgeven voor de Molukken, waren niet evenredig met de voordeelen. De kosten moesten verminderd worden en dus enkele forten gesloopt! Hadden wij dan al onze krachten op de kust van China en tegen de Philippijnen verspild? Waren wij niet bij machte de Spanjaarden uit de Molukken te verdrijven, zooals De Houtman dit wilde? Was dit geschied, zou men dan niet op betere wijze tot vermindering van uitgaven zijn gekomen? Volgens Coen, niet. Hij wantrouwde de Ternatanen, ook dan wanneer zij schenen onze vriendschap te zoeken. Hij zag wel in, dat zij zeer gaarne hun gewesten hadden bevrijd van vreemdelingen, die hen dwongen hunne producten voor minder dan de helft van de waarde af te staan, terwijl dat mindere dan nog werd betaald in rijst en kleederen van twijfelachtige qualiteit. Dat nu deze Ternatanen ook aandrongen op de verdrijving van de Spanjaarden, zou Coen reeds huiverig gemaakt hebben aan hun verlangen te voldoen, maar er was meer. Hij begreep, dat ze door de nabijheid der Spanjaarden ook beter in bedwang werden gehouden, daar zij onzen steun niet konden missen, zoolang de Spanjaarden hen bedreigden. Bovendien zouden wij ons nog op andere wijze benadeelen door het nemen der Spaansche forten. Men liep dan toch gevaar, dat de Engelschen, volgens het ons bekende in 1619 gesloten accoord, aanspraak zouden maken op het medebezit van het veroverde. Dit waren dus de eigenlijke redenen, waarom de Nederlanders zoo weinig in de Molukken tegen hunne vijanden uitrichtten. Ofschoon de macht der O.-I. Compagnie in de Molukken in deze jaren zeer gering was, Le Febvre schreef in 1624 dat hij slechts één jacht, dat lek was, tot zijn beschikking had , ondernamen de Spanjaarden toch niets tegen ons. Zij waren daartoe niet in staat en hadden in de Molukken gebrek aan alles. Steeds werden de Tidoreezen gepaaid met beloften, maar de hulp die opdaagde, was ternauwernood voldoende om de zaken loopende te houden. De vriendschap der Ternatanen voor ons nam toe of af, alnaarmate de hulp, die de Spanjaarden uit Manila ontvingen, klein of groot was. In 1624 werden er zelfs door den gouverneur-generaal en raden aan de bewindhebbers geruchten meegedeeld van een vereeniging van de Spanjaarden, Tidoreezen en Ternatanen tegen ons. Deze geruchten bleken waarheid te bevatten. In Mei 1623 was de nieuwe Spaansche gouverneur der Molukken, Pedro de Heredia, met een vrij groote macht, twee galeien, drie kleine fregatten en nog een ander vaartuig, uit Manila gearriveerd, waarvan de genoemde vereeniging het gevolg was geweest. Bovendien werd de komst van nog twee galeien in 't vooruitzicht gesteld. Le Febvre zag hier tegen een harden strijd tegemoet en vroeg dus een versterking van twee

De Wit schreef in 1625 aan De Carpentier: "Over de door Muijser veroverde beide joncken en de gevangen gemaakte Chinesen zijn tot nog toe geen klachten uit China gekomen". Dat men hiervoor reeds bang was geweest bewees wel de in de instructie van Muijser opgenomen bepaling, dat de buit niet naar Japan of Formosa, maar naar Batavia gevoerd moest worden.