United States or Cocos Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


Deze vrouw is zeer ~nieuwsgierig~: onophoudelijk begluurt en beluistert zij haar buren. ~Benieuwd~ ziet op de begeerte, om den afloop van iets, waarvan wij nog in het onzekere zijn, te kennen: dit feit kan nog gebeuren moeten, en in dit geval is de afloop natuurlijk nog niet bekend, of wel, het feit is al gebeurd, maar de afloop is ons nog niet bekend.

Behoort gij tot de rafters, die hooger op aan het werk zijn?" "Ja," antwoordde de gevraagde. "Wat doet gij hier rond te sluipen? Waarom beluistert gij ons?" "Zonderlinge vraag! Is het hier in het Westen dan verboden de menschen goed te bekijken? Ik geloof veel meer, dat het een gebod der noodzakelijkheid is, dat te doen. Er zijn hier lieden in overvloed, voor wie men zich in acht dient te nemen."

Zoo wekt de wind, die in de blaadren fluistert, En rimplend 't meer en 't murmlend beekjen kust, Zoo wekt ook 't lied, dat 's dichters oor beluistert, Den God der Liefde uit lange winterrust..." De zanger zweeg, en zij die hem aanhoorde, en zich al digter en digter aan zijne zijde had gevleid, sprak niet, maar zag naar hem op met hare betooverende oogen, stralend ditmaal van een ongewonen gloed.

"Vlieg met me meê naar den kerktoren, moerasuil, dan zal ik je alles vertellen. Ik ben bang, dat er hier iemand in de straat is, die ons beluistert." En toen vlogen de uilen weg. Maar de jongen gooide zijn muts hoog op in de lucht. "Als ik maar op den ganzerik pas, zoodat hij heelhuids thuiskomt, dan mag ik weer een mensch worden. Hoera! Hoera! Dan mag ik weer een mensch worden!"

»Maar hoe kunt gij zulk een leven verdragen? Verban deze schandelijke spionnen uit uwe tegenwoordigheid, en kies uwe dienaren, bijvoorbeeld uit de kaste der krijgslieden, die u niet minder nuttig kan zijn dan die der priesters." »Kon ik maar, durfde ik slechts!" riep Amasis. Doch opeens ging hij voort op zachter toon, als ware hij van zichzelf geschrikt: »Ik geloof zeker dat men ons beluistert!

Daarin wordt door den Koning der Dieren aan den held als gunst toegestaan de taal der dieren te verstaan; hij ontvangt daarbij de waarschuwing, dat hij zal sterven, zoodra hij aan iemand het bezit van deze gave openbaart. De gave, die hem verleend is, maakt hem tot een rijk man; hij lacht om een gesprek tusschen dieren, die hij beluistert; zijn vrouw vraagt hem, waarom hij lacht.

"Ja, dat weet ik niet," herneemt de jongen, en angstig rondziende, als vreest hij dat iemand hem beluistert, vervolgt hij: "maar ze zeggen dat ie achter z'n bast 'en emmer met water hêt staan; en als nou 'en slecht kind zoo zeit ie z'n luie oogen niet open wil houwen, dan douwt ie 'em even met het hoofd in den emmer: ten minste als 't opperste menheer van 't febriek d'r niet bij is; maar 't zal niet waar wezen; zoo koud!"

Zijn onbepaalde wetenschap bezet u van voren en van achteren; beluistert u aan den uitgang uwer lippen, maar evenzeer in de sluiphoeken van uw hart. Ook in uw wereld, die binnen in u is, gaat zijn onbepaalde wetenschap door. En of ge nu al op uw pad door de wereld recht gaat, zoolang uw pad daarbinnen krom loopt, staat ge voor uw God in de schuld en voor uw God geoordeeld. Hij is uw God.

Den hemel is mijn troon, d' aard mijner voeten bank, En 't Helsche keizerrijk 't wit van mijn pijlen strank , Dit wonderlijk geheel van hemel en van aarde, Ja, tot mijn evenbeeld, den mensche hoog van waarde Ik in zes dagen schiep; de zon is maar een vonk Van mijne heerlijkheid, die voor veel eeuwen blonk: De God, die Abrams zaad in Izak wilde noemen, Zoo vele als 't zand des meers of als de Lentsche bloemen; Ik ben dezelfde God, die Isrels troebelzee En groot heerleger met mijn vleugelen bespreê , Werpt slechts op mijn beloft den anker van uw hopen, Want over Jakobs huis staan steeds mijn oogen open, Mijn oor beluistert hun gebed van woord tot woord, Ik heb hun leed gezien, en hun geschrei gehoord!