United States or China ? Vote for the TOP Country of the Week !


Voor het eerst vinden wij hier het streven van den mensch naar het oneindige, in onze moedertaal verklankt, in eene periode, aanvangend: "Nu verstaet die innecheit van uwer zielen, wat dat es: ziele". Men zou het gevoelsleven dier mystieken geheel moeten kunnen medeleven, om die periode geheel in zich te kunnen opnemen; maar ook zonder dat kan men toch wel iets gevoelen van de stoutheid van dit proza in het eerst van zijne vlucht: "Siele es een wesen dat sienlec es Gode, ende God hem weder sienlec.... Siele es een wech van den dorevaerne Gods in zine vriheit van sinen diepsten ende God es een wech van den dorevaerne der zielen in hare vriheit.... Dat sien dat naturelec in de ziele ghescapen es, dat es caritate.

In den tekst van ons verhaal dieper in dit vraagstuk treden, zou ons in de vergelijkende literatuurgeschiedenis brengen. De mogelijkheid bestaat echter, dat voortgezet onderzoek de kennis onzer boerden en sproken zou kunnen bevorderen. Daarom voeg ik bij de aanwijzingen, in dezen door Dr. TE WINKEL gegeven; 1o eene verwijzing naar de Hist. Littéraire de la France, T. XXIII, 143, 201. 2o. De stof van den cnape van Dordrecht vindt men terug in het fabliau du fotéor (Recueil général et complet des Fabliaux van MONTAIGLON en RAYNAUD, I, 304). 3o. De stof der tot nog toe onuitgegeven boerde van Heile van Berseele vindt men, naar het schijnt, niet in de Fransche fabliaux, doch wel bij CHAUCER in The Miller's Tale (Canterbury Tales). De vraag mag gesteld worden, of CHAUCER onze boerde heeft gekend? Vgl. met het oog daarop ook in The Pardonere's Tale de passage aanvangend: "In Flandres whilom was a compagnie." Vgl. overigens over deze stof: Anglia, I, 38, 186; II, 135. (R. K

Aanvangend met eene samenspraak tusschen twaalf begijnen over de liefde tot JEZUS, handelt het voorts over het Avondmaal, de vereischten voor de beschouwing, de dwalingen der ketters, de schepping der wereld, de bedorven natuur van den mensch enz. De stof moge hier rijk zijn, de samenhang der deelen laat veel te wenschen over.

Met al te veel achterdocht aanvangend kon hij op 't laatst wel eens niemand meer gaan vertrouwen, ook mijn broeder zelf en mij niet.

Van dien aard is eene sterk Duitsch-getinte klacht van minnewee, die besloten wordt met deze regels: Doe ich har clagede minen noot, Vragede zi mi: "is Brugge groot?" Recht op hun dreef komen sommige minnedichters van dezen tijd eerst in dartel of grof-zinnelijke stukken als de monorimes, aanvangend: Ic quam gegaen met liste, Daer ic mijn suete lief wiste, Ic sprac: "lief, waer biste,?"