United States or Nigeria ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar Uilenspiegel, om zijne woede te stillen, smeet hem in een vijver, waaruit de schepene met de grootste moeite klaveren kon, groen als een kikvorsch en nat als een spons. Uilenspiegel duchtte de weerwraak van den schepene en maakte dat hij zoo gauw mogelijk uit Koolkerke kwam. En hij liep regelrecht naar Damme.

Ik zal, zei Lamme. En hij reed voort met de kar. Terwijl Lamme naar Koolkerke reed, joeg de sterke, zoele wind de grijze wolkjes als een kudde schapen door het luchtruim. Uilenspiegel en Nele waren alleen in het woud. Uilenspiegel had honger en Nele zocht naar heerlijke vruchten, doch vond niets anders dan eikels, en de kussen, die heur vriend heur in overvloed gaf.

Als de hengsels knarsen, terwijl de wind uit 't noorden blaast, is 't die kant dien gij nemen moet, doch met omzichtigheid, want Noordenwind is oorlogswind; blaast hij uit 't Zuiden, ga dan maar blijgemoed: 't is minnewind; uit het Oosten, loop dan gezwind: 't is licht en en vroolijkheid; uit het Westen, ga traagzaam, want die wind brengt regen en tranen. Ga, Lamme, en wacht mij te Koolkerke.

Lamme, sprak Uilenspiegel, er ligt een volle weitasch in de kar, gij zult dus niet sterven van honger, als gij van hier naar Koolkerke gaat, alwaar ik bij U kom. Gij moet er alleen zijn, want daar zult gij vernemen naar welke windstreek gij u richten moet, om uwe vrouw te vinden. Luister. Gij rijdt stapvoets naar Koolkerke, op drie uren van hier.

Uilenspiegel verbleef toen te Koolkerke, in de beste vriendschap met een schoone pachterse, een jonge weduwe die hem niets weigeren kon van hetgeen heur eigendom was. Hij werd daar gevierd en geliefkoosd, tot op den dag dat een verraderlijke medeminnaar, een schepene der gemeente, hem in den morgen afwachtte als hij uit de taveerne kwam en hem afrossen wilde.

Gij moet, sprak de dame, mij hier verlaten en naar Koolkerke gaan, aan den anderen kant van den wind, en aldaar zeggen aan een edelman, half in 't zwart, half in 't rood gekleed, dat hij mij vandaag niet mag verwachten, maar Zondag komen moet, te tien uren van den nacht, in mijn slot, langs de sluippoort. Ik ga niet! sprak Uilenspiegel. Waarom niet? vroeg de dame.