United States or Estonia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Aard, van een zaalge ziel de kalme staat, Van godlijkste gedaante' en zangen vol, Verzamelend in 't wentlen, schoone bol, De liefde die plaveit uw hemelstraat! Ik hoor: ik ben een dauwdrup die vergaat. Maan, die verbaasd de nachtlijke Aard bestaart, Gelijk hij u, terwijl gij beiden zijt Voor menschen, dieren, vooglen die gij baart, Rust, kalmte, harmonie en lieflijkheid!

Zij deed als een, die iets op ’t hart voelt branden Toen sloot zij mij de lippen met de handen, En ... bloosde de avondzon heur bleeke koon? Zooals de zon den dauwdrup, als de roze De bij, en ’t wijde wak der zee de beken Duldt aan het warme hart, het bodemlooze, Waarin zij, wat hen lijden deed, ontweken;

Want ik weet dat Allah den arme liefheeft, en dat Hy rykdom geeft aan wien hy beproeven wil. Maar tot de armen zendt Hy wie zyn woord spreekt, opdat zy zich oprichten in hun ellende. Geeft Hy niet regen waar de halm verdort, en een dauwdrup in den bloemkelk die dorst heeft?

Dáar wenschte ik 't moede hoofd ter rust te leggen, Dáar, de afgebeden grafrust in te gaan! O, dat geen traan mijn zerk besproeien moog', Geen dan de dauwdrup, die er 's avonds glore! O, dat geen zuchtjen er de stilte store, Geen dan het suizend windtjen van omhoog! Op zijn vijftiende jaar.

Frisscher geen dauwdrup, Slanker geen ree, Blanker geen parel. Diepst uit de zee. Goud zijn uw tressen, Glans is uw oog, Stralend als Venus Mild van omhoog. Rozen uw lippen, Leliën uw hals, Golven uw boezem, Zwoegend en malsch. Jaagt mij uw aanblik Vuur door het bloed, Steekt mij uw lonken Laai in een gloed Ziedend verlangen! Zalige pijn! Jonkvrouw, erbarm u! Mary, wees mijn!

Door ’t glanzend bergwoud dolen doffe schimmen, Die, slank en trillend, bosch en berg bevolken... De stilte alleen kan al die rust vertolken: De nacht houdt de’ adem in; de rotsen grimmen: Aan ieder sprietje bleef een dauwdrup hangen, De hitte werd door de’ avonddauw gevangen, En geurt er mede uit de aard, die liefde wademt;

Die voelde zich terstond "als een dauwdrup van de morgenzon" vervuld van den rijzigen jongeling met de nu eens donker schitterende, dan weer zwaarmoedig smachtende tooveroogen, waarmede hij alle misels het hof maakte; kort daarop gaf hij in een vurig gedicht de schoonste en treffendste schets die wij kennen van den 26-jarigen Goethe.