United States or Gabon ? Vote for the TOP Country of the Week !


LUCIUS. Gij, trotsche Saturninus, stremt het heil, Dat Titus' edelaardigheid u toedenkt. TITUS. Wees kalm, mijn prins; de harten van het volk Geef ik u weer en speen die van hun lust. BASSIANUS. Ik, Andronicus, vlei u niet, maar eer u, En zal dit doen, zoolang ik leven heb.

Ontvang hem dus in gunste, Saturninus, Daar hij in al zijn daden zich een vriend En vader jegens u en Rome toonde. TITUS. Prins Bassianus, laat mijn daden rusten; Gij zijt het en die daar, die mij onteerd hebt. Mij richte Rome en de gerechte hemel, Wat liefde en eer ik Saturninus schonk.

Om 't leven heb ik niet zoo lang gesmeekt, Ik arme stierf, toen Bassianus viel. TAMORA. En waarom smeekt gij dan? dwaas schepsel, laat mij. LAVINIA. Ik smeek een onverwijlden dood, en ook Nog iets, dat schaamte mij belet te noemen.

Mijn voorrang. In het Engelsch staat age, waarmede Saturninus bedoelt, dat hij ouder is dan Bassianus en naar het recht van eerstgeboorte den voorrang moet hebben.

AARON. Vorstin, geen woord meer; Bassianus komt; Zoek twist met hem; uw zoons haal ik er bij, Om, w

LAVINIA. En nu gij wordt gestoord in uw vermaak, Moet gij, dit spreekt van zelf, mijn eed'len gade Om driestheid gispen! Lieve, gaan wij heen; Laat haar 't genot van haar raafkleur'gen boel; Dit donk're dal voldoet aan haar bedoeling. BASSIANUS. Den koning, mijnen broeder, doe ik 't kennen. LAVINIA. Juist; lang reeds was hij kenn'lijk door hun doen; Een vorst, zoo goed en toch zoo boos bedrogen!

Verkondigt plechtig onze waardigheid. Titus, vergun mij, deze maagd is mijn. TITUS. Wat, is dit inderdaad u ernst, mijn prins? BASSIANUS. Ja, eed'le Titus; vast ben ik besloten, Mijn aanspraak en mijn recht met kracht te staven. MARCUS. Het suum cuique geldt in Rome als recht; De prins neemt niets, dan wat naar recht het zijne is. LUCIUS. En wil en zal dit, zoolang Lucius leeft.

MARCIUS. Prins Bassianus, in zijn bloed gewenteld, Ligt als een klomp, als een verslagen lam, In dit vervloekt en donker, bloedig hol. QUINTUS. Is 't donker daar, hoe weet gij, dat hij 't is?

Spreek, wie zijt gij, die daar zijt afgedaald In deze gapende oop'ning van den grond? MARCIUS. De onzaal'ge zoon van de' ouden Andronicus, Te boozer uur er heen gevoerd, om hier Uw broeder Bassianus dood te vinden. SATURNINUS. Mijn broeder dood!

Door overleg en list moet gij verwerven, Wat gij beoogt; en dit sta bij u vast, Dat, kunt gij 't niet, zooals gij wilt, bekomen, Gij 't met geweld, zooals gij 't kunt, erlangt. Geloof van mij: Lucretia was niet kuischer, Dan deez' Lavinia, Bassianus' liefde. Een korter weg dan talmend liefdesmachten Zij dus gevolgd, en ik vond u het pad.