United States or São Tomé and Príncipe ? Vote for the TOP Country of the Week !


In de vijfde familie van Roofdieren, die van de overige tamelijk scherp onderscheiden is, vereenigen wij de Honden (Canidae). Hun lichaamsbouw verschilt niet zoo sterk van die der Katten, als men bij vluchtig onderzoek zou kunnen meenen. Maar ofschoon tusschen de beide familiën vele punten van overeenstemming aangewezen kunnen worden, vormen zij toch door uitwendig voorkomen en inwendig maaksel, door levenswijze en door gewoonten duidelijk twee afzonderlijke groepen. In grootte staan zij alle bij de grootste Katten-soorten achter; zij zijn ook niet zoo sterk en zoo gevreesd als deze typische Roofdieren. Hun gestalte is mager, de kop klein, de snuit spits, de stompe neus steekt vooruit, de romp, die op dunne of hooge pooten met korte voeten rust, is in de flanken (tot aan de liesstreek) versmald, de staart is kort en dikwijls ruig behaard. Aan de voorpooten komen meestal 5, aan de achterpooten geregeld 4 teenen voor, die krachtige, maar steeds stomp eindigende en niet terugtrekbare klauwen dragen. De oogen zijn groot en voor het zien op klaarlichten dag beter geschikt dan die der Katten; de ooren zijn meest spitser en grooter, de tepels aan de borst en den buik talrijker. In het krachtige gebit, dat uit 36

De romp is breed van borst, in de schouders veel hooger dan in 't kruis en langs de middenlijn een weinig ingedeukt; aan de voorzijde vallen de bijna rechthoekig uitstekende schouderbladen sterk in 't oog; van achteren is de romp zeer sterk versmald, zoodat men van het achterlijf in 't geheel niets bespeurt, wanneer men het dier recht van voren beschouwt.

De grootte van deze Vogels wisselt binnen wijde grenzen af. Eenige soorten zijn bijna zoo groot als een Raaf, andere ternauwernood grooter dan een Leeuwerik. De romp is slank, de hals kort, de kop zeer groot, breed en plat; de oogen hebben een grooten omvang en puilen tamelijk sterk uit. De betrekkelijk kleine, ongemeen platte snavel is van achteren buitengewoon breed, naar voren sterk versmald.

De beide tot dusver bekende soorten van dit geslacht gelijken veel op de overige Zandhoenderen, maar vertoonen toch ook belangrijke eigenaardigheden. De eerste handpen is aan de spits lang uitgerekt en hier op een vreemdsoortige wijze versmald, zoodat dit deel eerder op een borstel, dan op een veer gelijkt.

Lichaam ongeleed, rolvormig, naar de uiteinden toe versmald. Geen pootjes en borstels aanwezig. Onder de Spoelwormen heeft men groepen, welker vertegenwoordigers allen in dieren parasiteeren; andere, die in den grond of in planten leven.

Van den kop tot aan den staart bijna overal even dik, is het lichaam slechts bij volwassenen in de liesstreek een weinig versmald; aan den snuit is het eenigszins toegespitst. De romp rust op zeer korte en dunne pooten met zeer fijnen voet; de zool is tusschen de teenballen behaard; de teenen zijn met dunne, spitse en scherpe klauwen gewapend.

Over 't algemeen zijn de Schapen slank gebouwde dieren met een schralen romp, dunne hooge pooten en korten staart; hun kop is van voren sterk versmald; de oogen en ooren zijn matig groot: het haarkleed is ruig en wollig en bestaat uit tweeërlei soort van haren. Alle in 't wild levende Schapen bewonen de gebergten van 't noordelijk halfrond.

De kop is eirond de snuit kort, het groote en donkere oog heeft een schrandere uitdrukking, de oorschelp is alleen door een kleine, driehoekige verhevenheid aangeduid, de met stijve snorharen bedekte bovenlip is dik, maar zeer beweeglijk, de hals kort en dik, het lichaam van de schouderstreek af tot aan den staart bijna gelijkmatig versmald.

Op het deksel, dat zeer versmald geteekend is, zitten drie ijzeren banden, die op de juiste manier naar elkaar toeloopen; door hunne wijking krijgt het deksel voor ons oog zijne breedte. Een mooi stuk teekenwerk, zoo'n kist, waarin we de hardheid voelen van het ijzerbeslag. Uit al deze onderdeelen blijkt de mogelijkheid, om, met arceering alleen, stof en maaksel van de voorwerpen uit te beelden.

Daarom gaf hij ze wel aan zijne figuren, maar zoo, dat we ze slechts terloops en eerst na de gezichten ontwaren; hetzij dan versmald gezien, als bij nommer een, hetzij in de schaduw gezet, als bij nommer twee, hetzij in de onmiddellijke nabijheid van den tafelrand en het boek, zoodat ze hiermee als het ware één geheel uitmaken, en niet als afgezonderde lichtplekken tegen den achtergrond vrij in de ruimte staan.