United States or Moldova ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het was ook niet dat de vijgen vochtig en week waren, of dat de pruimedanten zedig bloosden in hunnen zacht-zuren smaak, vanuit hunne versierde doozen, of dat alles goed was om te eten en in Kersttooi, doch de klanten hadden allen zulk een haast en waren zoo ongeduldig door de hoopvolle belofte van dien dag, dat ze bij de deur tegen elkaar aanliepen, en hunne teenen boodschappenmandjes wild tegen elkaar aanbonsden, en hunne inkoopen op den toonbank lieten liggen, en weer terug kwamen hollen om ze te halen, en honderden dergelijke vergissingen begingen in de beste stemming; terwijl de kruidenier en zijn helpers er zoo frank en frisch uitzagen, dat de glimmende harten waarmede zij hunne voorschoten vanachteren vastmaakten hunne eigene hadden kunnen zijn, binnenstbuiten gedragen, opdat iedereen ze zou kunnen zien en opdat de Kerst-kraaien er aan konden pikken als ze wilden.

Na broeiïng als in R. 371, zet men de gierst op een zacht vuur met 5 maatdeelen water tegen één maatdeel gierst. Zoodra de gierst kookt, roert men er goed gewasschen pruimedanten door. Het gewicht der pruimedanten moet men even groot nemen als dat der gierst. Griesmeelpap. Breng een liter zoete melk aan de kook, stort er 80 gram griesmeel roerende in en blijf doorroeren tot de pap gaar is.

Giet het nat van de vruchten af, bind het tamelijk dik met maizena en handel verder met de pruimen als in R. 263 voor aardbeien met geslagen room wordt voorgeschreven. Pruimedanten. De bereidingswijze van gedroogde pruimedanten is als die van gedroogde abrikozen. Rozebottels.

B. Gedroogde rijpe graanvruchten in ongebroken vorm. Na de gort goed te hebben gewasschen laat men ze weeken in zacht water, één maatdeel gort op vier maatdeelen water. Men zet de gort in het weekwater op een zacht vuur en laat ze gaar worden zonder roeren. Bij het uitdijen houde men nog kokend water bij de hand om het zoo noodig van tijd tot tijd er bij te doen. Gort met pruimedanten.

Ze worden opgediend met boter en suiker. Pruimenkoek. Men volgt R. 527, maar vervangt het abrikozenmoes door moes van versche pruimen, van gedroogde pruimen of van pruimedanten. Pruimentaart. Men volgt R. 528, maar neemt in plaats van abrikozenmoes thans moes van versche of gedroogde pruimen of van pruimedanten tot vulling. Rijstekoek.

Men wascht de gort, weekt ze in water, één maatdeel gort tegen vijf maatdeelen water, zet ze met hetzelfde water op een zacht vuur. Zoodra de gort kookt, voegt men er goed gewasschen pruimedanten bij tot een gelijk gewicht als de gort. Gort met rozijnen. Men handelt als in R. 326 is voorgeschreven, behalve dat men vijf maatdeelen water neemt in plaats van vier.

Desverkiezende doet men er wat zout bij. Gierst met melk II. Men volgt R. 371 maar zet de gierst op met de helft van het voorgeschreven koud water. Zoodra ze begint met uitdijen, giet men er af en toe kokende melk op, totdat de gierst genoeg is uitgedijd zonder den korrelvorm te hebben verloren. Gierst met pruimedanten.

Boekweitegort met pruimen of pruimedanten. Men wascht versche pruimen, gedroogde pruimen of pruimedanten en handele verder naar R. 290, 291 of 293, maar zet ze voor deze gelegenheid met meer water op. Als de vruchten gaar zijn, neemt men ze uit de pan, handelt verder als in R. 360 is voorgeschreven voor boekweitegort met abrikozen. Boekweitegortreepen.

De zuring moet op een zeer zacht vuur of liever ter zijde van het vuur op het fornuis zeer langzaam smelten. Men roert er van tijd tot tijd in, om het aanzetten te voorkomen. Men zoet de zuring met suiker of met stroop naar smaak. Zuring met krenten, rozijnen of pruimedanten.

Men behandelt de zuring als in R. 234 is voorgeschreven, maar voegt, als de zuring nagenoeg gesmolten is, er krenten of rozijnen of pruimedanten aan toe. C. Koolsoorten. Bloemkool I. Men neemt alleen die koolen, waarvan de bloemen aan elkaar sluiten, snijdt het houterige deel van den stronk af en verdeelt de kool in stukken van middelmatige grootte.