United States or Dominica ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ondubbelzinnig is het getuigenis van den letterkundige Francis Meres, die het in 1598 aan hem toeschreef, en bovendien kennen de uitgevers zijner gezamenlijke tooneelwerken, Heminge en Condell, zijn vrienden en vakgenooten, leden van den troep, waarvan hijzelf een deel uitmaakte, het hem toe, door het in de folio-uitgave van 1623 op te nemen.

Integendeel, een nauwkeurig onderzoek bevestigt veeleer de juistheid der verklaring van Francis Meres.

Daar de woorden van Meres van veel belang zijn voor de dagteekening van eenige der oudste stukken van Sh., moge hier, in de aanteekeningen van Sh.'s oudste stuk, zijn getuigenis woordelijk aangehaald worden. Het is te vinden in zijn: Palladis Tamia, Wits Treasury: being the Second Part of Wits Commonwealth. London 1598.

In 1598 maakte Francis Meres, zie boven blz. 120, er gewag van, maar zeker is het verscheiden jaren ouder en onder de eerstelingen des dichters te rekenen. De bewijzen hiervoor zijn in het stuk zelf te vinden.

Toen Meres het in 1598 vermeldde, was het zeker een tiental jaren oud en ik ben geneigd aan te nemen, dat het van 1587 dagteekent, het jaar, waarin Marlowe's Tamerlan ten tooneele gevoerd werd. Het moet aan eenige andere zijner stukken, die vóór 1592 gespeeld werden, voorafgegaan zijn.

Dat het volgende stuk "Elk wat wils", As you like it, van 1599 of slechts enkele maanden vroeger of later dagteekent, is buiten allen twijfel, daar het in 1598 door Meres niet genoemd wordt en op 4 Augustus 1600 in het boekhandelaarsregister werd ingeschreven. Jacques, Toetssteen, Dorothea, Willem en Draaitekst echter komen alleen bij Shakespeare voor.

Dat het stuk reeds in 1598 bestond, blijkt hieruit, dat Francis Meres het in zijn Palladis Tamia, in dat jaar verschenen, vermeldt. Men neemt over het algemeen aan, dat het in het laatst van 1594 of in 1595 gedicht is, en er is alleszins grond om deze gissing voor juist te houden.

Dat het stuk de toeschouwers boeide, zouden wij, zelfs al hadden wij het getuigenis niet van Meres, die het als voortreffelijk opnoemt, niet kunnen betwijfelen; want waar de liefde tot het vaderland en de liefde eener moeder zóó ten tooneele worden gevoerd, blijft het handgeklap niet uit, en is de indruk diep en duurzaam.

Een tijdgenoot, en waarschijnlijk een goede bekende van Shakespeare, een man, met de letterkunde van zijn tijd welvertrouwd, Francis Meres, schreef, en niet in een later tijdperk van Sh.'s leven, maar reeds in 1598, dat Sh. uitblonk in het schrijven van tragedies en haalde als bewijzen daarvan aan: "zijn Richard II, Richard III, Hendrik IV, Koning Jan, Titus Andronicus, en zijn Romeo en Julia". Francis Meres noemt dus zeer bepaald Shakespeare als schrijver van den Titus Andronicus.

Overdag zat hij in zijn kamertje studentikoos sigaretten te rooken, waarvan hij er altijd een als een pennenhouder had zitten achter zijn oor en die 't vel van zijn rechterhandsduim hadden bruin gebrand, en tokkelde dan, lui met het hoofd tegen den muur, op zijn guitarra, de stores van het patio-venstertje neêr, zoo de uren doorlevend in het lommer der binnenkamer, soezerig in het gemurmel van zijn zwaarmoedige landsliederen. Maar soms leerde hij, en dan kon ieder in de gang van het kosthuis hem hooren leeren: «el padre.. le père. en... de las madres... des mères...