United States or Madagascar ? Vote for the TOP Country of the Week !


Boudewijn III, die in 1092 Heer werd, kreeg tot echtgenote een dochter des Graven van der Lippe. Hy stierf in 1100, en liet de Heerlijkheid aan zijn zoon Jan III, met een Jonkvrouwe van Arentsbergh gehuwd. Na Jan III kwam in 1135, zijn zoon Willem, die, in 1153 overleden, Heusden naliet aan zijn broeder Aernout. Deze verwekte by een dochter des Graven van Salm Jan IV, die hem in 1168 opvolgde.

II. Blijheid is 's menschen overgang van geringer tot grooter volmaaktheid. III. Droefheid is 's menschen overgang van grooter tot geringer volmaaktheid. Toelichting: Ik zeg "overgang". Want Blijheid is niet volmaaktheid zelf.

Het herdersideaal leidt ons onmiddellijk over tot de vormen der erotische cultuur. Chastellain, Le miroer des nobles hommes en France, VI p. 204, Exposition sur vérité mal prise, VI p. 416, L'entrée du roy Loys en nouveau règne, VII p. 10. Froissart, ed. Kervyn, XIII, p. 22; Jean Germain, Liber de virtutibus ducis Burg., p. 109; Molinet, I p. 83, III p. 100. Monstrelet, II p. 241. Chastellain.

De Rigon en zijn zoute bron wordt wel weder gemeld in Z. III vs 482, maar slechts als het uiterste punt van het door Segols leger te bezetten landstreek. IIe Zang, vs 601, bl. 31, rl 6 v. o. Een gruwzaam reuzenrot, verwant aan hemelgeesten.

Opmerkelijk is, dat Plautus in zijn "Gevangenen", Captivi, V. 4. 9., het woord upupa evenzoo gebruikt als Shakespeare hier crow; upupa is te gelijk een vogel, de hop, en een pikhouweel, zooals voor het loswerken van steenachtigen grond gebezigd word. III. Tweede Tooneel. Binnenplein.

Gij hebt wel gehoord en kunt het anders bij Wagenaar lezen hoe, na den dood van Prins Willem III, de aristocraten hier te lande in hunne wijsheid begrepen, dat zij 't evengoed zonder stadhouder konden doen. Zij vonden 't niet onaardig alle macht in den Staat tot zich te trekken, en zich ook die privilegiën en prerogatieven toe te eigenen, welke de Prins tot dien tijd bezeten had.

Mus., VIII, 96: Van den ouden ridder ende den jonghen; Vad. Mus., I, 50: Van enen ridder die God sine sonden vergaf; 57: vanden goeden Brueder; de exempelen in den Spieghel der Sonden opgesomd en aangewezen door VERDAM in zijne Inleiding, bl. LI vlgg. KAUSLER, Denkmäler, III, 204. Vad. Mus., I, 51. KAUSLER, Denkm., III, 165, 109; Belg. Mus., X, 76, vs. 1; 58, vs. 11; Vad.

Livre des trahisons, p. 150, 156; La Marche, II p. 12, 347, III p. 127, 89; Chastellain, IV p. 44; Chron. scand., I p. 26, 126. Lefèvre de S. Remy, II p. 294, 296. Couderc, Les comptes d'un grand couturier parisien au XVe siècle, Bulletin de la soc. de l'hist. de Paris. XXXVIII, 1911, p. 125ss. b.v. Monstrelet. V p. 2; du Clercq, I p. 348. La Marche, II p. 343.

Nic. de Clemanges, De novis celebritatibus non instituendis, Opera, ed. Lydius, 1613, p. 143. Le livre du chevalier de la Tour-Landry, p. 66, 70. Gerson, Sermo de nativitate Domini, Opera, III p. 946, 947. Nic. de Clemangiis, l.c., p. 147. O. Winckelmann, Zur Kulturgesch. des Strassburger Münsters, Zeitschr. f. d. Gesch. des Oberrheins NF XXII 2.

Daarom wordt dan ook verhaald, dat God den vrijen mensch verbood van den boom der kennisse van goed en kwaad te eten en dat de mensch, zoodra hij er toch van gegeten had, méér den dood vreesde dan begeerde te leven. St. XXXVII v.d. Stelling LXIX. De deugd van den vrijen mensch blijkt evenzeer uit het vermijden als in het overwinnen van gevaren. Bewijs. St. VII v.d. St. V en III v.d. H.t.b.w.