United States or Tanzania ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ik ben altijd gestruikeld over den tweespalt tusschen gevoel en verstand. Mijn gevoel zegt zus mijn verstand begint het dialectisch te ontleden en zegt: Neen, niet zus. Het is bij mij uitgegaan van de epicuristische grondbeginselen, en ik ben nooit tot een andere conclusie gekomen, dan dat het leven is een koorddansen boven den afgrond. Een typisch voorbeeld vind ik De Régnier, een man van geweldige melancholie, zeker een van de meest pessimistische menschen die ik mij ooit kan voorstellen, en het eigenaardige is nu, dat de eene helft van zijn werk dit gevoel zuiver weergeeft en de andere helft bestaat uit verzen van enkel plastische schoonheid. Hij is innerlijk overtuigd van de ijdelheid van het geheele leven, maar zijn oogen vonden de uiterlijke schoonheid van de wereld en zijn daarmede vervuld. Dit genot hebbend, schijnt hij dan zijn droefgeestigheid te kunnen vergeten. Maar ìk kan niet inzien, hoe men dat voortdurend knagende gevoel van de redeloosheid van het leven tot zwijgen kan brengen met de schoonheid, alsof die een narcotisch middel daartegen ware, alsof niet juist de schoonheid er voortdurend aan herinnert, dat zij een begoocheling is over een leegte. Ik k

Het humanisme, zooals de aanhangers der epicuristische levensbeschouwing dit opvatten, zou slechts kunnen bestaan, zoo de menschen steeds op aarde bleven voortleven, de onbewerktuigde natuur niet de op blz. 91 gemelde terugtrekkende werking op der menschen ligchamen uitoefenende en de beschaving niet meer toenam.

Hoe moeten nu de aanhangers der epicuristische levensbeschouwing zich gevoelen op het gezigt eener omgeving weerbarstig in het aannemen van onderrigt, en wel is waar grif in het aannemen van materiele hulpmiddelen, doch slechts wanneer zij hierover naar goedvinden kunnen beschikken; op het gezigt van min of meer direct ten gevolge van hun individuelen vooruitgang lijdende menschen en dieren, waarvoor zij slechts zeer weinig kunnen doen?

De aanhangers der épicuristische levensbeschouwing verdiepen zich ongaarne in de beschouwing der individuen, maar liever in die der in beschaving toenemende maatschappij, in die harer kunstgewrochten, in die der schoone en jaarlijks herlevende natuur.

Onjuist komt ons voor Göthes epicuristische stelling, dat men gedurende zijn leven de som der aangename en verstandige gedachten zoo groot mogelijk moet trachten te maken. Deze stelling zou passen voor wezens, individueel in geen phase van vooruitgang zijnde.

De groote afstand tusschen de beschaving der menschen en de organisatie van hun ligchaam maakt dat de beschaving middelen aanbiedt om zinnelijk te genieten en tevens dit ligchaam te benadeelen, iets dat bij dieren slechts in veel zwakkere mate bestaat, en bijv. het geval is bij hen, welke de epicuristische levensbeschouwing op eene verbasterde wijze in praktijk brengen, namelijk bij hen die zich aan grove zinnelijke lusten overgeven en onverschillig worden voor de geestelijke ontwikkeling zoo van anderen, als van zich zelf, zie blz. 87.