United States or Belarus ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ik houd zooveel van u als dit past, ook door uw woorden, welke vol zijn van zooveel verstand, dat zij de begijntjes uit hun schoenen zouden halen, zoo goed als zij mij van mijn voornemen afbrengen en hoe meer ik met u omga, hoe wijzer gij mij voorkomt. En dit zeg ik u ook nog, dat, als ik u niet zoo welgezind was, ik dit zou zijn, omdat ik zie, dat gij verlangt naar een zoo schoone zaak.

Toen de omwenteling, waarbij ook Edam zich aanstonds aansloot, in Noord-Holland had gezegevierd, werden de begijntjes verdreven, het eerwaardige gesticht opgeruimd en de gewezen kapel voor de hervormde eeredienst ingericht. Zij heet nu eenvoudig, ter onderscheiding van de Groote, de Kleine-kerk en verkeert mede in zeer vervallen toestand.

Zoo doen in stilte de vrome begijntjes: ze poetsen de gele kandelaars, wanneer de processie ommewandelt, en zingen alzoo de glorie van hun God .... Poets maar, snoezig begijntje, en wend u niet af van mij want, in waarheid, gij duikt u te vergeefs: alreeds heeft de gloed van den klaren kandelaar u verraden. Francine had zich neergezet rechtover hem.

De begijntjes vonden het heel plezierig, dat ze seffens mee deden, en nu kwamen al de jonge begijntjes, die op de vest wandelden, afgeloopen en dansten mee in 't ronde. De pastoor verscheen en riep hen weer met den wijsvinger. Pallieter ging achter hem staan en wenkte de begijntjes met zwaaienden arm om den pastoor te komen halen.

Zwartgerokte, wit-gekornette begijntjes liepen ingetogen langs de witte muurtjes, verdwenen geheimzinnig in de groene deurtjes, schreden met korte, vlugge pasjes, over 't breede grasveld naar het kerkje toe.

Zoo wist hij wat hij thans plukken en gereed maken kon om de boeren, de begijntjes en de arme menschen en iedereen te kunnen genezen. Van tijd tot tijd zag hij eens door het venster naar de maan. Om half tien deed hij het venster toe, blies de lamp uit en ging naar boven om te slapen. Charlot was op haar kamer nog half hardop gebeden aan 't zeggen.

Pallieter genoot van de vlammen die rond de groote houtblokken kronkelden. Het was er zoo vol vrede, het hout kraakte, en buiten, op de hofgracht van 't Begijnhof, schaverdijnden vele Begijntjes. Hun gesnap en helder gelach weerklonk frisch door de lucht.

"Hoera!" riep Pallieter, wiens maag hol was lijk een doedelzak, en hij schoof bij hen, at een dozijntje wafelen, die hij ferm overgoot met volle pinten van den loozen brandewijn. Daarna werd de lamp opgestoken en speelde Pallieter mee met de Begijntjes het waarachtig ganzenspel, tot het tijd was om naar de middernachtmis te gaan.

Ze riepen ondereen, wild van blijdschap, en met hun drieën droegen ze eraan, lieten ster en sigarenkasken achter en sleurden en porden zingend het half verken naar 't Begijnhof. Er kwamen er nog veel totdat het avond wierd. Nog reden er Begijntjes op de hofgracht en bleef er gewoel op het Molenbeemdeken. "Nij gon ek oek schaverdijne," zei Pallieter.

Begijntjes kwamen luisteren, vertelden met Charlot die met hare volle waschmand strooisel pronkte, en zij wandelden over de vest ... In de verschgeschuurde keuken smaakte het avondeten en het bier om driemaal opnieuw te beginnen.