United States or China ? Vote for the TOP Country of the Week !


Zoodra echter een neuswijze, kleine jodenjongen zijn hand uitstrekte, om den zilveren knop van mijn rijzweep te bevoelen, sloeg mijn mokhasni, die tot nu toe onverschillig naast mijn kleêren op het zand had gezeten, met de kolf van zijn geweer tegen het been van den knaap, zoodat de arme zondaar op het zand viel. Natuurlijk algemeen geweeklaag, geschimp en gevloek.

Eindelijk moest mijn vader den baljuw maar verlossen; hij nam mijn oom en zette hem boven aan de tafel, op de eereplaats, en nooit is eenig menschenkind zoo recht bij tijds op zijne rechte plaats gezet, als toen mijn oom; want nauwelijks zat hij, of de deur werd geopend en mijne tante Herse kwam binnen in een zwart zijden kleed, en achter dit zijden kleed stonden de dokter Metz, die de vader was van den tegenwoordigen ouden Metz, en de tegenwoordige rijke Jozef Casper, die toen een kleine jodenjongen was.

Beneden belandde hij dadelijk in een beweeglijk kringetje slampampers, die allen met uitgestrekte armen naar zijn valies wezen, hem met ernstig waarschuwende gezichten toekrijschend: "Dragen, meneer! Weg wijzen, meneer!" ... en nu gaf hij het lastige ding aan den-eersten-den-besten, een jodenjongen, dien hij zei van maar gauw mee te loopen.

Hij merkte nu ook het moeilijk achteraan draven van den jodenjongen, en nam dadelijk zijn stappen wat korter.... Zijn vooruitvoelen en zich verbeelden van de spoedige ontmoeting met zijn moeder en broer was in 't gaan door de zenuwspannende straten-bedrijvigheid tot een vermoeiende intensiteit gekomen; nu kon hij 't plotseling niet langer vasthouden; het glipte weg, dadelijk vervangen door allerlei minder strakke gedachtelijntjes, vluchtige scheutjes eerst van heugenis en voorstelling, die zich in zijn erg bezige hersens snel verdrongen.

De jodenjongen, het valies op zijn nek, liep telkens even op een sukkeldrafje, met een benauwd-rood gezicht, snotterend en leep-oogend naar Paul, die op de Wijnhaven, waar 't wat minder smerig was, nog grooter stappen was gaan nemen, zijn lange, ietwat te magere beenen vlug verplaatsend, zoodat het onderstuk van zijn dunne ulster, in voortdurende slappe golving meeging.

Zoodra echter een neuswijze, kleine jodenjongen zijn hand uitstrekte, om den zilveren knop van mijn rijzweep te bevoelen, sloeg mijn mokhasni, die tot nu toe onverschillig naast mijn kleêren op het zand had gezeten, met de kolf van zijn geweer tegen het been van den knaap, zoodat de arme zondaar op het zand viel. Natuurlijk algemeen geweeklaag, geschimp en gevloek.