United States or Gibraltar ? Vote for the TOP Country of the Week !


's Morgens tegen elf uren zat hij midden in de kamer op een stoel, en zijne lieve vrouw bond hem dan een' witten, ouden mantel om den hals, wat ze toen een purgeermantel noemden, en bepoederde hem en bond zijn haar van achteren bij elkander en draaide er een net staartje van.

Had zijn eerste liefdesgeval hem misschien al niet wijs gemaakt, de uitkomst had hem geen zelfvertrouwen en gevoel van onweêrstaanbaarheid ingeboezemd. Terwijl dit een en ander in Veervlug's ziel opkwam, was de zomerzon druk bezig zijn aangezigt te roosteren, en zou men het aan zijne bepoederde kleederen niet gezegd hebben, dat de straatweg nog gisteren zoo overmatig bevochtigd was.

Een snoer van bloemen en lichtgroene bladers hangt daar luchtig over heen. Boven het met goud beschilderde boezemkleed van purperen zij, hangen op de geelgezalfde en bepoederde borst, in haar geheele breedte haar bedekkend, drie halve manen van in zilver gevatte diamanten, de eene boven de andere.

Deze kan men in een houten mandje met wat sphagnum of anders op een stukje kurkschors kweeken. Zij heeft lichtgroene, wit bepoederde bladeren, en haar kleine, blauwe bloemen worden door prachtige, lichtrose schutbladeren omgeven. Als kamerplanten zijn onder de Bromeliaceeën nog zeer dankbaar de Æchmea fulgens, de Billbergia amoena en de Billbergia nutans.

"Zie, patroon, er is geen arsenic meer.... de flacon is leêg; ge weet.... de huidjes zullen bederven, de veêren loslaten.... regardez.... bijna niets meer, niet eens genoeg om, par exemple, een rat te vergiftigen." Crépieux haalde de schouders op en keek het bepoederde fleschje aan, dat de dokter hem voorhield.

De wind stuwde de bruine bladeren op; de sneeuw stoof in het dal, evenals op de hooge bergen; de ijsjonkvrouw zat in haar trotsch kasteel, dat gedurende den wintertijd in grootte toeneemt; de rotswanden stonden daar met ijzel bedekt, en dikke ijskegels, zwaar als olifanten, hingen daar naar beneden, waar de rotsstroom in den zomer zijn watersluier laat waaien; ijsguirlandes, uit phantastische ijskristallen samengesteld, hingen fonkelend aan de met sneeuw bepoederde dennen.

Sommige heeren hadden roode rokken aan en bepoederde hoofden, andere harnassen; dames waren er met torenhoge kapsels, met japonnen, die veel lieten zien van het onbeschaemde moij, waarover Huygens de dames van zijn tijd berispte, of met hooge stijve keurzen en breede kragen: sommige met fronsen, anderen met nu honderdjarigen glimlachen, die nog op het gelaat blonken, nu die lippen al lang tot stof waren vergaan en zich vermengd hadden met de aarde, waaruit de misschien distels en brandnetels, misschien bloemen hadden doen opgroeien.