United States or Comoros ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Wanneer ik sterven zal, is mij vrij onverschillig," zeide Walcourt: "zeg mij, zoo gij kunt, wie mij dooden zal," en, den staf met een vaste hand aangrijpende, stak hij dien in 't vocht. Meester Barbanera beschouwde een wijl de zich daarin voordoende gedaanten, en op eene er van wijzende, die naar een dorschvlegel zweemde, zeide hij: "De vilain ignoble fléau Vous occira sur le préau."

Chastellain, die anders volstrekt niet vreest, zijn heer te misprijzen, staat met zijn sympathie geheel aan de zijde van den hertog; voor den beleedigden vader heeft hij geen andere woorden dan "ce rebelle brasseur rustique", "et encore si meschant vilain."

Naast den spot over de dorpers, vol haat en verachting, zooals die klinkt uit het Vlaamsche Kerelslied en de Proverbes del vilain loopt in de Middeleeuwen een tegengestelde uiting van medelijden met het arme volk, dat het zoo kwaad heeft.

Telkens bemerkt men aan ongewilde kleinigheden, hoe sterk de schrijver al de uiterlijke dingen ziet. De hertog, die tegenover het volksoproer staat, heeft voor zijn gezicht "multitude de faces en bacinets enrouillés et donc les dedans estoient grignans barbes de vilain, mordans lèvres." Het roepen gaat van omlaag naar omhoog.

Zijn gebrekkige taalkennis maar tevens ook zijn ontwikkeld taalgevoel blijkt uit een briefwisseling van 1838 het jaar dat hij aan den "Leeuw van Vlaenderen" werkte waarin hij aan zijn geleerden vriend Snellaert de vertaling vraagt van een aantal Fransche uitdrukkingen: den 9en Mei bedankt hij Snellaert die hem de woorden "laet" en "vrijlaet" heeft bezorgd; "Echter heeft laet de verachting die men in de woorden Manant Vilain vindt niet in zich."

Een hogere stand die slechts leeft voor een luxe, leven van vrije, schone, fijne menselikheid, een »liberaal" leven in tegenstelling dat der »illiberale" werkers, der banausoi, dat is de ridderwereld, gelijk de Griekse aristocratie van de »edelvoortreffeliken" de »kalokagathoi" dat was. »Le vilain" zo leert een riddergedicht leeft alleen maar om te zwoegen en te sparen, te pruttelen en te schelden, hij spreekt niet en hij zingt niet, als de hond die slechts bijt; hij voelt niets voor bloemen en vogels, en alles wat schoon is en schittert, ergert hem alleen maar, zijn hele leven is één wanklank in de harmonie des hemels, Gods vrolike, gelukkige engelen hebben niets met zulk een grove plebejer uit te staan.