United States or Mongolia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar zoo 'n voornaam kapiteinszoontje is veel te deftig en te rijk voor den jongen van een arm matroos, die op de Oostzee vaart! Ga maar weg en maak maar kameraadschap met een ander; ik ben veel te gemeen voor je!" Zonder nog een woord te spreken ging Marten thans werkelijk heen, en wel om zich bij zijnen vader over mijne onvriendelijkheid, te beklagen.

~Barsch~ duidt aan, dat het uiterlijk of de stem van iemand door zijn onvriendelijkheid afstoot of vrees aanjaagt; het is hierbij evenwel niet noodzakelijk, dat ook het karakter onaangenaam is, integendeel onder een barsch uiterlijk schuilt soms een goedig hart. Hij is wel wat ~barsch~ in zijn uitvallen, maar hij meent het zoo kwaad niet. De Veluwsche boer is meestal in den omgang.

Het waren voor Jo kostbare en nuttige uren, want haar hart doorliep een moeilijke school; lessen in geduld werden haar op zoo liefelijke wijze gegeven, dat het niet anders kon, of zij moest ze ter harte nemen; lessen in liefde tot alles; die zachte stemming, die onvriendelijkheid kan vergeven en waarlijk vergeten; het getrouw vervullen zelfs van den moeilijksten plicht, en het innige geloof, dat niets vreest, maar onwankelbaar vertrouwt.

Het werkelijk eenkennige kind is onomkoopbaar. Het verzet zich tegen elke mogelijke tegemoetkoming. Zijn onwelwillendheid komt voort uit angst. Waar echter zijn onvriendelijkheid willekeur insluit, dient ze gefnuikt te worden. "Zijn naasten liefhebben, al wat ademt en leeft een goed hart toedragen," moet het kind reeds jong bijgebracht worden.

Als een vreemde jongen onder 't spelen ruw tegen haar geweest was of leelijke liedjes voor haar gezongen had, dan had hij zich op dien jongen geworpen met grenzenlooze verbittering en hem half dood geslagen; want zijn zusje moest nooit iets leelijks hooren of verdriet hebben of kennis maken met slechtheid en onvriendelijkheid. Gravin Elisabeth was de vroolijke zuster van alle kavaliers geweest.

Zijn afwijzende houding moest een bizondere reden hebben, die ik giste. Daarom vroeg ik: Gij schijnt tegen mij ingenomen te zijn. Waarmede heb ik de onvriendelijkheid verdiend, waarmee gij mij antwoordt? Meent gij, dat ik tot die menschen behoor? Ja. Dan zeg ik u, dat gij u grootelijks vergist. Men heeft mij bij u belasterd. Van waar weet gij, dat men van u gesproken heeft?