United States or Japan ? Vote for the TOP Country of the Week !


De poëtische weemoed, de onstuimige bewogenheid, het innig natuurgevoel, het vage godsgeloof, de dweepende geestdrift voor de burgerlijke vrijheidsidealen, de exaltatie van het ik, de psychische zelfbeschouwing en zelfontleding, het beluisteren der vluchtige gewaarwording, dit alles was in hem nog ongescheiden.

Want onder zijn zoo uiteenloopende ervaringen blijft Wouter droomen: naast de dogmatiek van kerk en katechisatie bouwt hij zijn eigen godsgeloof op, peinst hij over 't raadsel hoe een goed en almachtig God zooveel verkeerds dulden kan... Als hij, Wouter, almachtig ware, dan... "O Femke, als ik almachtig was, ik zou je... Neen, ik zou beginnen met alles te begrypen, en alles te doen begrypen!

En dit is jammer, want als bij iemand van de betrekkelijk geringe verstandelijke beschaving van Geertje, zelfs een groot godsgeloof in de ziel ligt gelijk hier inderdaad het geval is dan kan toch, onder zekere omstandigheden, die ik nader zal aanduiden, dat groote godsgeloof niet maar wèl die praktijk der godsdienstoefening voor verkeerde en schadelijke dingen behoeden.

Het ware en natuurlijke Godsgeloof heeft vier punten: 1° God bestaat en is één; 2° Niets, van hetgeen wij zien is God, Hij is iets hoogers, iets meer verhevens. 3° Gods voorzienigheid waakt over den mensch; God oordeelt 's menschen daden in strenge rechtvaardigheidGod is de maker, van al wat buiten Hem is.

Hoe zulk een spraakgebruik "Dieu" voor de hostie het godsgeloof zelf contamineeren kon, bewijst een geval als het volgende. De bisschop van Coutances draagt een mis op in de kerk van Saint Denis. Toen hij het lichaam des Heeren gaat heffen, vermaant men Hugues Aubriot, den prévôt van Parijs, die de kapel rondwandelde, waar de mis gevierd werd, om te aanbidden.

Marc de Girardin, nu ruim zestig jaar geleden in een serie lezingen over Rousseau ook de "Geloofsbelijdenis van den Vicaire Savoyard" behandelde, vierde hij de bekeering van Rousseau tot godsgeloof en ootmoedige gezindheid als het begin der christelijke reaktie tegen het systematisch ongeloof en eindigde zijn beschouwing met de volgende woorden: "Mijne heeren, men moet kiezen tusschen den priester en den politieagent, en wij prijzen het in Rousseau, dat hij den eerste heeft gekozen."

In de alleenheid en doods-verwachting, de smart en teleurstelling der laatste jaren zijner jeugd: de behoefte aan troost over het slechte leven, door godsgeloof en onsterfelijkheidsgeloof.

Tegenover zijn ingeschapen en steeds zich hernieuwend godsgeloof woedde zijn niets sparende spotzucht, die sproot uit intellectueelen overmoed. Zijn weeke gevoeligheid werd door zijn op uitputtende lichaamsoefening beluste robuustheid bedreigd.