United States or France ? Vote for the TOP Country of the Week !


De lucht was snikheet, en de brandende zon deed het pek smelten, blakerde het dek, en deed de naden van de schepen uit elkander gaan. Op het dek kon men het in de zon niet uithouden, en onder het dek was de hitte verstikkend, en aan die van een oven gelijk.

Onze levenswijze van thans hield geen rekening met den tijd; de dag scheen oneindig, en het was of wij al sedert langen tijd door de bergen liepen. De zon was gloeiend heet en blakerde de rotsen; wanneer wij de steenen aanraakten, was het, of wij onze handen brandden. Er was volkomen windstilte, de heette lucht trilde, men zou gezegd hebben dat de berg adem haalde als een slapende reus.

Naderhand is 'er de stad Dokkum van geworden. Staveren heeft hy veel vergroot, en met heerlyke gebouwen aanzienlyk gemaakt. In den jaare 260, ten tyde als Hertog Haron een Heer des lands was, is 'er naauwelyks eenig landschap in gantsch Duitschland geweest, of het brande en blakerde van oorlog. In Zweeden, Noorwegen, Hessen, Friesland, enz. was alles op de been.

Als men zich over den rand het schuitje boog, bemerkte men, evenals op den bodem van een eindeloos diepen put, waarvan de wolken de wanden vormden, de oppervlakte der aarde. De hemel was helder blauw; de brandende zon blakerde ons bijna het gezicht. Inmiddels begon de koude haar invloed te doen gevoelen, en reeds hadden wij onze reisdekens omgeslagen.

Maar ze was nu blind, ze kuste hem op den kop en hield hem tegen haar wang. Toen nam vrouw Simon hem weer terug, om hem op 't altaartje te zetten. Uit de weien woei de zomergeur aan; vliegen gonsden; de zon overglansde de rivier en blakerde de leien. Vrouw Simon was teruggekomen en viel zachtjes in slaap. Klokgelui maakte haar wakker; de vespers waren uit. Félicité kwam weer bij.

"Da-weet ik... Gaat niemand an..." "Luister nou eve..." "Ajuus... 'k d'r genog van..." Naast elkander lagen ze in 't gras. Trien snurkte als een verkouden Puckhond. Moeder's ronde opgebolde rug veerde zachtjes op en neer. De zon blakerde de lichamen, blakerde het gras, blakerde de boomen, blakerde den heeten, grijzen, mullen landweg. Trien lag met het hoofd op het pak manufacturen.

De vlakte van Montiel blakerde en schroeide onder den geesel der zon en ik viel weêr terug op mijn harde bank, bijna bang geworden van dat verschroeide en doodsche land, waarin de dorpjes verloren zijn als een schip op de groote zee.

De zon hittend naar haar hoogsten stand, blakerde voort over de geduldige hoofden. Heeter zeeg het blauw over de stad en al. De winkeltjes in de straat vingen aan te glimpen, kletterend schoten er de scheuten licht in de trillende daging, zeilende pijlen-val. In de broeiende straatbaan kogelden de puilende en glad geslepen keien hel, of het zonnesteenen waren geslingerd uit den hoogen hemel.