United States or Armenia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Gevolg: De bijzondere dingen zijn niets anders dan openbaringen van Gods attributen, of wel bestaanswijzen in welke Gods attributen op een vaste en bepaalde wijze worden uitgedrukt. Het bewijs blijkt uit Stelling XV en Definitie V. Stelling XXVI.

Tijd en ruimte, opvolging en uitgestrektheid, zijn enkel toevallige staten der gedachte; de verbeelding laat hen achter zich en beweegt zich in een vrije sfeer van ideëele bestaanswijzen. De dingen zijn in hun wezenheid wat wij hen believen te maken; een ding bestaat naar de wijze waarop wij het bezien.

Het verstand, hetzij eindig of oneindig in zijn werking, kan slechts de attributen Gods en de bestaanswijzen Gods bevatten en niets anders. Bewijs. Ax. Gevolg I St. St. H.t.b.w. Stelling XXXI. Een werkend verstand, hetzij eindig of oneindig, moet evenals wil, begeerte, liefde enz. behooren tot de genatuurde natuur en niet tot de naturende. Bewijs. Def. St. XV en Def. Opmerking St. H.t.b.w.

De bestaanswijzen van elk attribuut hebben God tot oorzaak alleen voorzoover hij beschouwd wordt als zich openbarende in d

Want in de wereld der dingen is niets gegeven als substanties en hunne bestaanswijzen, gelijk blijkt uit Ax. I en Def. Derhalve kan een substantie ook met geen mogelijkheid door iets anders worden voortgebracht. H.t.b.w. Anders. Gemakkelijker nog valt dit te bewijzen uit de ongerijmdheid van het tegendeel. Ax. Def. Stelling VII. Tot het wezen eener substantie behoort het bestaan. Bewijs. H.t.b.w.

Zoodat, zoolang wij de dingen als denkwijzigingen beschouwen, wij ook de orde der geheele Natuur, ofwel de aaneenschakeling der oorzaken, alleen door het attribuut van het Denken moeten verklaren; terwijl voorzoover zij als bestaanswijzen der Uitgebreidheid beschouwd worden, ook de orde der geheele Natuur uitsluitend met behulp van het attribuut der Uitgebreidheid verklaard moet worden.

Immers elk attribuut wordt (vlg. St. X Deel I) op zichzelf en zonder behulp van een ander begrepen. Zoodat de bestaanswijzen van elk attribuut het begrip van hun eigen attribuut vooronderstellen, niet echter dat van een ander. Derhalve hebben zij (vlg. Ax. 4 Deel I) God tot oorzaak alleen voorzoover hij beschouwd wordt onder d

Opmerking II: Ik twijfel er niet aan of allen die verward, over de dingen oordeelen, noch gewend zijn tot hunne eerste oorzaken door te dringen, zal het moeilijk vallen het bewijs van Stelling VII te begrijpen; en wel omdat zij niet onderscheiden tusschen de bestaanswijzen van substanties en substanties zelf en al evenmin weten hoe de dingen worden voortgebracht.

Gevolg: Hieruit volgt dat het werkelijk bestaan van die dingen welke géén bestaanswijzen van het Denken zijn, niet voortvloeit uit den goddelijken aard omdat deze ze zich eerst zou hebben voorgesteld, maar dat voorstelbare dingen volgen en worden afgeleid uit hun eigen attribuut op dezelfde wijze en met dezelfde noodwendigheid als naar wij aantoonden de voorstellingen volgden uit het attribuut van het Denken.