United States or Ireland ? Vote for the TOP Country of the Week !


Men onderstelt, dat de Rotsduif minstens tweemaal per jaar broedt, en weet zeker, dat de Veldduif in den loop van den zomer minstens drie broedsels grootbrengt. In het begin van de lente roekoekt de doffer zeer druk, is jegens zijne soortgenooten twistziek en wint door strijd (niet altijd zonder moeite) zijn wijfje, waaraan hij de grootste teederheid bewijst. Eenige dagen later drijft de doffer zijn gade voor zich uit naar de plaats, waar het nest gebouwd zal worden, vliegt uit om bouwstoffen te verzamelen en voert deze in den snavel aan; het wijfje bouwt er een nest van. Dit is een vlakke, in 't midden weinig uitgeholde, zonder eenige kunst samengevoegde hoop droge rijsjes, stengels van kruiden, stroo en droge grashalmen. Er verloopen nu nog eenige dagen, voordat het eerste ei gelegd wordt. Het broeden begint, als het nest twee eieren bevat. Deze hebben een langwerpigen vorm en een glanzige, gladde en zuiver witte schaal. De beide ouders broeden: het wijfje zonder verpoozing van 3 uur 's namiddags tot 10 uur 's voormiddags, de doffer gedurende de weinige overige uren. Des nachts slaapt hij in de onmiddellijke nabijheid van het nest, altijd bereid om zijn gade naar vermogen te beschermen; hij duldt niet eens de nadering van een andere Duif. Na 16

De grondslag bestaat in den regel uit een laag grove rijsjes, stukjes hout en dergelijke materialen; het eigenlijke nest is bolvormig, van fijne, buigzame wortels vervaardigd en van binnen met de zachtste veeren van het wijfje gevoerd.

Dorre rijsjes en doornen vormen de grondlaag van haar nest; hierop volgt een dikke laag leem, dan eerst komt de eigenlijke nestholte, die uit haren van dieren en fijne wortelvezels bestaat en zeer zorgvuldig bewerkt is.

Op een buitenste laag van dorre rijsjes van sparren, zilversparren en berken, volgt een tweede laag van uiterst fijne wortelvezels en baardmos; de nestholte is met haren van Paarden en Reeën of ook wel eenvoudig met fijne blaadjes van grassen en fijne stukjes van korstmossen bekleed. Soms bevat de binnenwand ook wel paardenhaar of schapenwol.

Het Kneutje vertoeft bij ons in den regel van April tot October en verhuist dan naar de minder koude streken van Europa, waar het gedurende den winter rondzwerft. Reeds in April begint het zijn nest te bouwen; gedurende den zomer broedt het minstens twee-, gewoonlijk echter driemaal. Het nest vindt men op allerlei struiken, vooral doornstruiken, ook somtijds op boomen, maar zelden boven manshoogte. De buitenste laag bestaat uit rijsjes, worteltjes en grashalmen, heide en dergelijke materialen; bij 't voortzetten van den arbeid worden deze bouwstoffen steeds fijner gekozen, waardoor als 't ware een tweede laag in den wand van het nest ontstaat. De nestholte wordt van binnen bekleed met wol van dieren en planten, vooral echter met paardenhaar. De eieren 4 of 5 in getal, zijn op blauwachtig witten grond met verspreide lichtroode, donkerroode en kaneelbruine stippels en streepjes geteekend. Zij worden uitsluitend door het wijfje uitgebroed; de jongen, die na verloop van 13

Het mannetje en het wijfje sleepen, zoodra de plaats voor het nest bepaald is, de bouwstoffen aan; deze worden echter door het wijfje verwerkt. Het nest bestaat uit dorre rijsjes van sparren, dennen, zilversparren en beuken of uit de twijgen van een dezer boomsoorten; het is zoo los en slecht gebouwd, dat men niet zelden de eieren er van onderen doorheen ziet schemeren; het is plat, alleen op de plaats waar de eieren liggen, hol en heeft een middellijn van 30

Nu gebeurde het eens, dat de arme man toen hij het bosch inging om rijsjes, een vogel zag, heelemaal van zuiver goud en zóó mooi als hem nog nooit iets onder de oogen was gekomen. Hij raapte een steentje op en gooide het naar den vogel en hij trof hem ook; maar er viel alléén een gouden veêrtje, en de vogel vloog weg.

De broedtijd van den Vlaamschen Gaai valt in de eerste lentemaanden. In Maart begint het paar met den bouw van het nest; in het begin van April is het broedsel gewoonlijk voltallig. Het nest staat zelden hoog boven den grond, soms in den top van een lagen boom, soms in de kroon van een hoogeren, hetzij in 't midden van deze dicht bij den stam, of aan den buitenkant in de twijgen. Het is niet bijzonder groot; de onderste laag bestaat uit fijne, dunne rijsjes, de daarop volgende uit heide of dorre stengels van kruiden, de binnenbekleeding eindelijk uit fijne worteltjes, die zeer netjes gerangschikt zijn. De 5

De vorm en de samenstelling der nesten is eenigszins ongelijk; van buiten bestaan zij echter hoofdzakelijk uit droge rijsjes, voorts uit bladmossen, die op boomen groeien en korstmossen van sparreboomen, schapenwol en dergelijke bouwstoffen, die door spinsels van rupsen stevig met elkander verbonden worden; van binnen zijn zij bekleed met een dichte laag van worteltjes, plantenwol, korstmossen, bladmosstengeltjes, grasblaadjes en veeren.

Op deze plaatsen vindt men ook hunne priëeltjes; deze zijn nog kunstiger gebouwd en nog meer opgesierd, langer en meer gebogen dan die van de vroeger beschreven soort, sommige zijn meer dan 1 M. lang, van buiten is de uit rijsjes samengestelde wand met lange grashalmen fraai belegd, van binnen is de gang buitengewoon rijk en met zeer verschillende voorwerpen opgesierd.