United States or Liechtenstein ? Vote for the TOP Country of the Week !


De Smalneuzen gelijken op den Mensch, wat neusmiddelschot en gebit betreft. Zij verschillen er echter van, doordat in de bovenkaak, tusschen hoektand en snijtand, een ruimte voorkomt, waarin bij gesloten bek de spits van den grooten onderkaakshoektand past. Geen enkele Smalneus heeft een grijpstaart.

De Neushoorndieren bewonen tegenwoordig alleen het Oostersche en het Ethiopische faunistische rijk; zij hadden in den vóórtijd een veel uitgestrekter verbreidingsgebied. Bij beide was het neusmiddelschot ook van voren verbeend. Hierdoor verkreeg de voorste en grootste van de beide hoornen steun; de achterste rustte op het voorhoofdsbeen.

De breede en forsche neusbeenderen, die de neusholte bedekken, en door een dik neusmiddelschot gesteund worden, welks voorste gedeelte, evenals bij de andere Zoogdieren, kraakbeenig is, zijn oneffen, ruw en knobbelig daar, waar de hoorn er op rust, en wel des te meer, naarmate de hoorn grooter is.

De duim van de voorhanden kan niet zoo goed aan de overige vingers tegenovergesteld worden als die van de achterhanden. Het gebit bestaat niet uit 32 tanden, zooals bij de Menschen en bij de Apen van de Oude Wereld, maar uit 36. Wangzakken en eeltplekken aan het zitvlak komen bij hen nooit voor. Het neusmiddelschot is breed.

De twee kanalen, die als voortzettingen van de beide afdeelingen der neusholte zich door de geheele slurf uitstrekken en door een uit bindweefsel en spiervezels bestaand verlengstuk van het kraakbeenig neusmiddelschot vaneengescheiden zijn hebben een vrij gelijkmatige wijdte tot dicht bij het midden van het tusschenkaaksbeen, hier kunnen zij vernauwd worden, zoodat de vloeistof, die in de slurf is opgezogen, niet verder kan doordringen.

De lippen zijn leelijk, daar zij niet slechts gerimpeld, maar bovendien sterk gezwollen zijn, en bol uitstaan. De neus is geheel plat gedrukt, en het neusmiddelschot steekt voorbij de neusvleugels uit; de ooren zijn klein, maar gelijken in vorm op die van den mensch. De hoektanden komen aan het gebit sterk uit; de onderkaak is langer dan de bovenkaak.

Het neusmiddelschot is bij de eene groep breed, bij de andere smal; de neusgaten zijn hierdoor bij de Smalneuzen meer naar voren, bij de Breedneuzen zijwaarts gericht. De Smalneuzen komen alleen op het Oostelijk Halfrond voor: het zijn "Apen van de Oude Wereld"; de Breedneuzen en Klauwapen daarentegen de "Apen van de Nieuwe Wereld" zijn tot Amerika beperkt.

De belangrijkste zijn de spat, een gezwel gevolgd door een verharding van het spronggewricht; de droes, een zwelling van de klieren aan de onderkaak; de wormziekte, een droge of vochtige uitslagziekte, waardoor de haren uitvallen; de kwade droes, een sterke ontsteking aan het neusmiddelschot, die in hooge mate besmettelijk is en ook op den mensch kan overgaan; de razende kolder, een hersenontsteking; de stille kolder, een dergelijk lijden; de grauwe en de zwarte staar en andere kwalen.

De beide eerstgenoemde hebben aan alle vingers en teenen platte nagels; de Klauwapen hebben alleen aan den duim der achterste ledematen een platten nagel, terwijl de overige vingers en teenen met klauwen voorzien zijn. De Smalneuzen en Breedneuzen verschillen onderling, vooral ten aanzien van het neusmiddelschot en van het gebit.