United States or South Africa ? Vote for the TOP Country of the Week !


Afd. Letterkunde 3de reeks, 12de deel pp. 5 sqq. Mr. L. J. Plemp van Duiveland, Nederland en de Berner Conventie, de Gids 1896 III pp. 385 sqq. N. de Ridder, Eenige beschouwingen over kopierecht, Proefschr. Utrecht 1875. Herman Robbers, Aansluiting bij de Berner Conventie, Pro en Contra serie I no. 10. De Berner Conventie, te Berlijn herzien, de Gids 1908 IV pp. 541 sqq.

Onafhankelijk van de wet, die deze materie regelde, werd hier een kopierecht van den Staat gecreëerd en zelfs aan den Koning de bevoegdheid voorbehouden speciale vergunningen, in aard vrijwel met de vroegere privilegiën overeenkomende, aan particulieren te verleenen.

Het recht al was het dan een uitzonderingsrecht der privilegie-houders heeft vele punten van gemeenschap met het auteursrecht en komt in omvang en strekking vrijwel overeen met het kopierecht van de tegenwoordige wetten; het tijdperk der privilegiën en octrooien is dus te beschouwen als de eerste periode in de ontwikkelingsgeschiedenis van het auteursrecht.

In het volgend artikel werd aan ieder boekverkooper binnen de provincie, die een origineel werk uitgaf, waarvan hij het kopierecht had verkregen, het uitsluitend recht toegekend, dat boek te drukken en uit te geven. Men erkende dus een "eigendomsregt" op geschriften, dat zijn oorsprong vond in den auteur, doch de bescherming werd niet aan deze laatsten, maar aan de uitgevers verleend.

In wezen is het auteursrecht iets anders dan kopierecht plus eenige andere, daarmede min of meer in verband staande rechten; evenzoo als b.v. grondeigendom iets anders is dan het uitsluitend recht om te zaaien te planten en te oogsten met nog enkele bijkomende rechten als: hout sprokkelen, zich het wild toeëigenen, aan anderen den toegang verbieden, enz. enz.

Het recht der privilegiehouders kwam vrijwel overeen met dat bestanddeel van het auteursrecht, dat men thans kopierecht noemt: n.l. het uitsluitend recht om een werk door den druk gemeen te maken. Het was verboden, het geprivilegieerde boek na te drukken, hetzij in zijn geheel, hetzij gedeeltelijk, of elders gedrukte exemplaren in te voeren, te verkoopen of op andere wijze te verspreiden.

Deze omstandigheden zijn bovendien aan verandering onderhevig: een geschrift, dat op het tijdstip zijner voltooiing niet "verlagsfähig" is, kan dit later worden en omgekeerd. Dit criterium mist dus allen vasten grond. Hetzelfde kan gezegd worden van hetgeen mr. de Ridder stelt als "vereischten, welke aanwezig moeten zijn, om tot voorwerp van kopierecht te maken."

Wat het vertalings-, opvoerings-, en uitvoeringsrecht betreft: neemt men de opvatting die ik heb trachten te verdedigen, aan, dat deze rechten integreerende bestanddeelen van het auteursrecht uitmaken, die evenveel reden van bestaan hebben als het kopierecht, dan zal men ook moeten erkennen, dat zij, evenals dit laatste recht, den auteur toekomen, ook al zijn zij niet uitdrukkelijk door hem voorbehouden.

Voor wat ons land betreft behoef ik slechts te herinneren aan de Publicatie van het Provinciaal bestuur van Holland van 1796 en aan de wet van 3 Juli 1803, die beiden een eeuwigdurend kopierecht toekenden.

Op 17 Februari 1718 kocht nl. "Waarschijnlijk bedoelden de uitgevers en boekverkoopers, wanneer zij verklaarden aan anderen het "kopierecht" af te staan, daarmede alleen, dat zij van hun kant van verdere exploitatie der bedoelde kopie afzagen; het was dus niet de overdracht van een absoluut recht, doch slechts het aangaan van eene persoonlijke verbintenis, volgens welke de eene partij aan de andere ten aanzien der kopie vrij spel liet.