United States or Hungary ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hij is op zijn post; maar dat blijkt eigenlijk puur toeval te zijn. Wij weten trouwens wel, dat hij niet al dien tijd op onze bagage heeft gepast. Hij heeft gebruik gemaakt van onze afwezigheid, om de verlaten vrouwen in Kaënde te gaan troosten. Zijn aanwezigheid is trouwens op zich zelf reeds voldoende, om de veiligheid van onze bezittingen te verzekeren.

Van dit hooge punt zien wij met genoegen naar de ons reeds welbekende toppen, dien van Oustchiar, den Kaënde Tao, den Khan Tengri, den Kizil-Tao, en de groepen van Terekty en Keou-eou-leou, waaruit een met sneeuw bedekte spits oprijst, die ons aan den Cervin herinnert.

Die twee lieden bewezen ons uitstekende diensten bij het oversteken van de rivier, die op sommige punten bijna 200 meter breed was. Wij bereikten de overzijde aan den ingang van het Attiaïlo-dal, de eenige toegang tot de vallei van Kaënde, die ten Zuiden van het Inghiltsjik-dal is gelegen.

Vóór alles moeten we weten, of we den langgezochten Khan Tengri hier ook kunnen zien. We krijgen hem dadelijk in het oog; want hij rijst op tegen den achtergrond van het Kaënde-dal, als op een voetstuk van gletschers, die naar alle zijden afdalen. De dalen van Kaënde en Koékab strekken zich uit naar het Zuiden en het Westen, met den rug naar elkander toegekeerd.

Maar een goed vuur, een bord warme soep, en een verkwikkende nachtrust deden ons spoedig al de onaangenaamheden vergeten, die wij op dien ongelukkigen tocht hadden uitgestaan. Op den top van de Oustchiar-spits. De aoul van Kaënde. Het gezicht op den Khan-Tengri. De Kaënde-gletscher. Ingesneeuwd. Wij denken over terugkeeren. In het Irtach-dal. Bij den Kaltchè. De kookkunst der Kirghizen.

Om den bergwand te kunnen beklimmen, die de vallei van Kaënde aan de zuidzijde afsluit, moeten wij nog ongeveer drie uren door het dal trekken, waarna wij door weelderige grasvelden den Oustchiar-pas bereiken, te ongeveer twee uur des middags. Daar wachten ons twee onbekende Kirghizen, met het gewone huldeblijk, de traditioneele koumiss.

Vandaag luieren wij maar, evenals de Kirghizen, en rollen als kleine kinderen in het gras. Na langdurige lichamelijke vermoeienis en zenuwachtige spanning is het een genot, in 't gras te liggen en naar de wolken te kijken, terwijl onze spieren zich ontspannen en onze polsslag weer normaal wordt. Het is een echte gezondheidskuur. Den volgenden morgen vertrekken wij naar den aoul van Kaënde.

De chirtaï geeft ons te kennen, dat hij zelf, zijn familie en zijn stam zich zeer verheugen, ons als gasten te mogen ontvangen. Hij verzoekt ons, eenige dagen te blijven, en wij stemmen gaarne hierin toe. De aoul van Kaënde telt ongeveer honderdvijftig personen, die verdeeld zijn over een twintigtal tenten.

De Ak-Moïnok pas zooals wij hem noemen is 4560 M. hoog en opent zich in het verst naar het Oosten gelegen uiteind van den bergwand, die de dalen van Inghiltsjik en Kaënde scheidt. Wij zijn de eersten, die hem hebben beklommen en zullen ook wel de laatsten zijn.

Wij namen daarop afscheid van den aoul en zijn bewoners, met wie wij hartelijke handdrukken wisselden, terwijl de vrouwen zich verdrongen om ons goedendag te zeggen, ons hare zuigelingen toestekend, en om 't hardst roepend: "Koch, Koch!" Het dal van Kaënde is wel de zonderlingste vallei, die men zich kan voorstellen.