United States or Iceland ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ook een ander vorst heb ik gekend, maar die opgehouden had het te zijn; en grooten dank ben ik hem verschuldigd, en dierbaar is mij zijne nagedachtenis; maar nadat ik mij vroeger de vraag had gesteld, wie van die beiden wel de grootste was, kwam ik in later dagen tot de overtuiging, dat de stille en rustige wijsgeer, die van alle wereldsche genietingen afstand had gedaan, toch nog overtroffen werd door den wijsgeer op den troon, die te midden van het woeligst staatsleven diezelfde gelijkmatigheid van karakter en die regtvaardigheid van zin had weten te bewaren, die de ander in zijne afzondering zich had eigen gemaakt.

In 1310 sloeg hij eene verzoening met Stavoren voor, welke werd aangenomen; terwijl de roem zijner zachtmoedigheid en regtvaardigheid zelfs Westergoo bewoog, hem, bij een verdrag, nabij Alkmaar gesloten, tot Heer aan te nemen; welligt, omdat het in de hooggerezen binnenlandsche twisten te vaak zijne zwakheid gevoelde tegenover het magtiger Oostergoo, dat zich tegen de aanneming van den Graaf bestendig bleef verzetten.

Hoe vele namen van uitstekende regtsgeleerden bevat ook niet de Naamrol der Raden van het Hof van Friesland, welker roem van bekwaamheid en strenge regtvaardigheid den luister van deze geëerbiedigde regtbank verhoogde; personen, meest uit de eerste standen, die voortdurend bewezen, hoe zeer de beoefening van dégelijke studiën bij den adel en de aanzienlijken van Friesland in achting stond . Nog talrijker is de Naamrol der Advokaten voor dit Hof, waarvan vele in deze en andere betrekkingen sieraden geworden zijn van hun vaderland.

De wakkere WILLEM VAN HAREN koos met jeugdig vuur de zijde der laatsten, en nadat hij, als afgevaardigde van Friesland, in de vergadering der Algemeene Staten zijne welsprekendheid had uitgeput, om de vertegenwoordigers der provinciën tot zijne beginselen over te halen, nam hij zijn dichterlijk talent te baat, om ook het volk zelf met die beginselen van regtvaardigheid en goede trouw te bezielen.

Aldus bestaat bij een hoog intellectueel ontwikkeld mensch, een ver en diep ziende geest parende aan groote wijsgeerige kennis, en zich verheffende boven het heden en de omgeving, een drang om opofferingen in het heden ligt te tellen, om niet een alles aan zijn eigen en oogenblikkelijk belang opofferend bekrompen egoïst te blijven en om door de ruimte van zijn blik, tot regtvaardigheid geleid te worden.

Zij zullen bijvoorbeeld, om er nu slechts één te noemen, u, Eerwaarde Vader! nooit toegeven, dat God den mensch geschapen heeft juist om hem te doen vallen en daarna, ten einde hem weer te redden, zichzelf in zijn eigen zoon ten offer heeft gebragt; of, van den anderen kant, hem scheppend zoo als hij hem schiep, niet zou geweten hebben dat hij vallen moest en er alzoo tot dat zonderlinge evengenoemd redmiddel moest worden overgegaan om de goddelijke regtvaardigheid weer met de goddelijke liefde in overeenstemming te brengen.

Gij zoudt dan hebben ingezien dat alleen regtvaardigheid en trouwe pligtsvervulling u de achting en genegenheid uwer toekomstige onderdanen konden verwerven, maar dat handelingen als die waaraan gij thans u hebt schuldig gemaakt, u verachtelijk moesten doen worden in hun oogen ook al ware uw doel bereikt en al gehoorzaamden zij hun nieuwen meester uit zelfzucht of uit vrees.

En met dat al, hij was een man van groote deugden, hij was van eene stipte eerlijkheid, eene onwrikbare regtvaardigheid, hij handelde altijd naar vaste beginselen, was ijverig in iedere betrekking, waarin hij werkzaam was, en meester over zijne hartstogten: maar op zijne deugdenlijst stond de liefde niet aangeteekend; en daar hij bij iedereen dezelfde goede gezindheden zocht, die de zijnen waren, en alle anderen, waarvan hij zelf geen denkbeeld had, in hen voorbijzag, was hij langzamerhand tot die hoogte gekomen, dat hij zichzelven de onbepaalde achting toedroeg, en wel iets van het tegendeel voor de meeste zijner medemenschen gevoelde.

In 1602 werd door de Staten van Friesland de Lands Ordonnantie uitgevaardigd, welke, herzien en aangevuld in 1723, nevens het Romeinsche regt, als Hoofdwetboek het rigtsnoer bleef van eene Regtbank, die, door krachtbetoon en strikte regtvaardigheid, den meesten eerbied en het hoogste ontzag mogt verwerven.