United States or Russia ? Vote for the TOP Country of the Week !


De Watersnippen, de Bécassines der Franschen en Duitschers (Gallinago), onderscheiden zich van de leden van het vorige geslacht door het afgeplat zijn van de snavelspits; het onderbeen is boven het spronggewricht zoowel van voren als van achteren onbevederd; de nagel van den achterteen is gekromd en steekt voorbij den teen uit; de staart bevat 12

Zijn snavel is langer dan de kop; de loop evenaart in lengte de middelste voorteen zonder den nagel; het onderbeen is boven het spronggewricht slechts zeer weinig naakt; de loop en het achterste deel van den snavel zijn geel; de staart is wigvormig.

Donkerder, n.l. bruinachtig rood, zijn het oor, de omgeving van oor en oog en van den staartwortel, de buitenzijde van dij en onderbeen. De onderdeelen en ook de nog niet genoemde deelen van de pooten, met uitzondering van de witte voeten, zijn zwart; wit zijn ook de rand van het oor, de lippen, de spits van den snuit en een overlangsche streep op de keel.

De achterpooten zijn wel zesmaal zoo lang als de voorpooten, omdat zoowel het onderbeen als de middelvoet buitengewoon sterk verlengd zijn. Het haarkleed bestaat uit zachte, zijdeachtige haren; ieder haar van den rug is van onderen blauwachtig grijs, hoogerop zandkleurig, aan de spits echter zwart of donkerbruin; aan de onderdeelen is de vacht altijd wit, met overlangsche strepen aan de zijden.

Behalve de duim heeft echter ook de wijsvinger een klauw. De bij andere Vleermuizen zoo lange staart is bij hen een onbeduidend, uitwendig niet waarneembaar stompje; in verband hiermede is ook de staartvlieghuid ingekrompen tot een tamelijk smallen huidzoom langs het onderbeen, het bovenbeen en het achterste gedeelte van den romp.

Wel merkte Rengger op, dat een wijfje, welker onderbeen verbrijzeld was door een kogel van zijn jachtgezel, haar zuigeling van de borst nam en op een tak zette; waarschijnlijk evenwel geschiedde dit meer met het doel om de zuigeling buiten gevaar te brengen, dan om zichzelf verlichting te verschaffen. De Kapucijner-aap wordt dikwijls gevangen en getemd.

De voorarm, het onderbeen en de voetwortel zijn wit of grijsachtig wit, de teenen zwartachtig; de kop heeft dezelfde kleur als de rug met donkere strepen op de zijden; de staart is bruinachtig, wordt naar de spits toe allengs donkerder en is aan de spits zwart.

De goedgevulde, lange, zachtharige vacht heeft aan de geheele boven- en buitenzijde een donkerzwarte kleur; een streep over het voorhoofd is goudgeel, de wangbaard is wit; de onderzijde van romp en staart, de binnenzijde van de ledematen en de buitenzijde van het onderbeen zijn bruinachtig geel, een weinig lichter van kleur dan de streep over het voorhoofd, hier en daar gespikkeld door de aanwezigheid van enkele zwarte haren.

Het dier is op den rug grijsgeel, van achteren roestkleurig rood, aan 't onderbeen en de voeten zwart. De haren van den kop en van de voorarmen zijn glanzig zwart, evenals de onbehaarde huid van het aangezicht. De in gevangenschap levende dieren zijn vraatzuchtig en stompzinnig, evenwel niet boosaardig, maar vreesachtig en onderworpen.

Meer dan de helft van alle Vogelsoorten wordt tot dusver nog vrij algemeen onder den naam Muschvogels (Passeres) samengevat. Het is moeielijk algemeene kenmerken voor deze groep op te geven wegens de veelheid en de verscheidenheid van de hiertoe behoorende vormen. De grootte van deze Vogels wisselt af binnen veel wijdere grenzen dan in een der andere groepen, n.l. tusschen die van den Raaf en die van het Goudhaantje. Niet minder opmerkelijk is het verschil, dat bij vergelijking van de snavels, de voeten, de vleugels en de staarten, van de gesteldheid en de kleur van het vederenkleed wordt waargenomen. Het zal wel niet mogelijk zijn van den snavel der Muschvogels een ander gemeenschappelijk kenmerk op te geven dan dat hij middelmatig lang is en geen washuid heeft. Van de pooten kan alleen gezegd worden, dat de bevedering van het onderbeen zich tot aan het spronggewricht uitstrekt, dat de hoornlaag die den loop bekleedt, aan de voorzijde uit groote platen bestaat (meestal zeven), dat de voet sierlijk gebouwd is en dat de binnenteen, die gewoonlijk dikker en langer is dan de tweede teen (of binnenste voorteen) een achterwaartschen stand heeft. Voorts verdient vermelding, dat het onderste strottenhoofd bij de meeste Muschvogels bijzonder sterk ontwikkeld is en door 2