United States or Fiji ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het skelet der huwelijksgebruiken is nog steeds Oudgermaansch en vertoont niet zelden Indogermaansch karakter; maar meer en meer hebben Christelijke en ook moderne elementen er zich aan vastgehecht. De huwelijksdag draagt in het Duitsch terecht den naam van Hochzeit, het eerst bij Wolfram v.

Het Oudisraëlietisch recht verbood te huwen met moeder en stiefmoeder, met zuster, halfzuster en schoonzuster, met kleindochter en schoondochter, met tante en aangehuwde tante, wat van hier in het christelijk en mohammedaansch recht overging. Oudgermaansch recht verbood huwelijken tusschen ouders en kinderen, broeders en zusters.

Toen wij vroeger handelden over huwelijksbeletselen hebben wij ook gesproken van het »ten huwelijk nemen of geld betalen, ducere aut dotare«. Hier ter plaatse voegt nog de herinnering, dat het onderzoek naar het vaderschap, in het Oudgermaansch recht toegelaten, in het kanoniek verboden, in de Nederlandsche rechten was toegestaan, opdat de vader niet ontkomen zou aan de verplichting om zijne kinderen te onderhouden. »De kinderen buyten egt geteelt zynde«, zegt Huig de Groot, »moeten onderhouden worden tot gemeene kosten van vader en moeder«. Tot dat onderhoud werden gerekend de kraamkosten, ook de begrafeniskosten.

Naar Oudgermaansch recht was zij eene overeenkomst tusschen den bruidegom en dengeen, in wiens macht zich het meisje bevond, den vader, in 't algemeen den voogd. Deze verplichtte zich, tegen betaling eener som, haar den eerste tot vrouw te geven, die zich verbond haar te ontvangen. In den ruwen oervorm van het koophuwelijk kocht de a.s. echtgenoot de voogdij, eigenlijk het bezit, van den vader.

Op die vraag moeten wij het antwoord schuldig blijven. Dat er geen grond bestaat om den bewoners dezer landen een aandeel toe te kennen in de vorming van het Oudgermaansch heldendicht, hebben wij hiervoor uiteengezet. Daarin ligt natuurlijk niet opgesloten, dat men hier te lande geene kennis van die elders ontstane heldenpoëzie of heldensage kan hebben gedragen.

De Christelijke doopnamen drukken het heuglijk feit der wedergeboorte uit of wel den dag des doopsels; maar al dagteekenen deze uit de IIIe eeuw, in onze landen heeft de kerstening lang op zich laten wachten, en het heeft allen schijn, dat de Kerk afgezien van de namen, die een heidensche godheid aanduidden ook hier een Oudgermaansch gebruik, waarin niets heidensch stak, liever niet met geweld wilde keeren.

Zoo was het klooster Blandinium te Gent blijkbaar gesticht op de plaats waar vroeger een Oudgermaansch heiligdom had gestaan. Immers, wij lezen in het Leven van Sint Amand: Het was omme den torre Blandijn, Daer die afgod der Sarrasijn In stont, die Marcurius hiet.

Nu is het geenszins te verwonderen, dat, toen het feest van de geboorte van Christus op 25 December in de IVe eeuw door de Kerk werd ingevoerd, aldra de gekerstende volksfantasie gebruiken en volksvoorstellingen ten deele in christelijken zin herschiep. De christelijk feestmystiek is ten deele volksmystiek; en vooral de volksmystiek van het Kerstfeest bergt menig Oudgermaansch overleefsel.

En dit was weder in overeenstemming met het Oudgermaansch recht, dat eischt, dat de vrije Friezin in des vrijen Friezen macht komen moest met hoorngeschal en burengejuich, met fakkelenbrand en vriendengezang. Maar het is duidelijk, dat ook nog bij den aanvang onzer periode en later maatregelen daartegen niet overbodig waren.