United States or Falkland Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


De Saka-saka; zynde een calebas, met een stok uitgehold. Dezelve is met een mouw overtrokken, en vol met kleine nooten en erweten, ten naasten by als de toover-schelp der Indianen. Een Zee-schelp, waar op de Negers blaazen, het zy uit vermaak, het zy om gerucht te maken, maar zynde by het danssen van geen gebruik.

In plaats van vederen, is dezelve met catoen omwonden, zoo veel als voldoende is tot het vullen van een holle buis, van een riet gemaakt, en by de zes voeten lang, waar in deeze Indianen met hun adem blaazen. Zy werpen deeze doodelyke werktuigen, op den afstand van veertig schreden, en op zulk eene zekere manier, dat het dier, het welk zy mikken, hun niet ontsnappen kan.

De Saka-saka; zynde een calebas, met een stok uitgehold. Dezelve is met een mouw overtrokken, en vol met kleine nooten en erweten, ten naasten by als de toover-schelp der Indianen. Een Zee-schelp, waar op de Negers blaazen, het zy uit vermaak, het zy om gerucht te maken, maar zynde by het danssen van geen gebruik.

De qua-qua; eene plank van een hard en geluidgevend hout, welke aan de eene zyde door een dwarshout in de hoogte wordt opgeligt, en waar op men met twee yzere staafjes, of twee beenderen, als op een trommel, slaat. De Kiemba-toetoe; een hol riet, waar op de Negers met den neus blaazen, even als de bewooners van het Eiland Taïti.

De qua-qua; eene plank van een hard en geluidgevend hout, welke aan de eene zyde door een dwarshout in de hoogte wordt opgeligt, en waar op men met twee yzere staafjes, of twee beenderen, als op een trommel, slaat. De Kiemba-toetoe; een hol riet, waar op de Negers met den neus blaazen, even als de bewooners van het Eiland Taïti.

In plaats van vederen, is dezelve met catoen omwonden, zoo veel als voldoende is tot het vullen van een holle buis, van een riet gemaakt, en by de zes voeten lang, waar in deeze Indianen met hun adem blaazen. Zy werpen deeze doodelyke werktuigen, op den afstand van veertig schreden, en op zulk eene zekere manier, dat het dier, het welk zy mikken, hun niet ontsnappen kan.

Hoe veel zaagt gy ’er wel van die gekante baazen, Hier in myn woelig hof, in hunne handen blaazen, En trentelen van kouw, tot dat zy, om by ’t vuur Te komen, moesten ’t spit by na de derd’half uur Omdraijen. Welk een spyt! denkt gy wel om uw Broeder? Zyn dit de lessen van uw afgestorve moeder?