United States or Canada ? Vote for the TOP Country of the Week !


De uitgestrektheid der Suiker-Plantagiën, in deeze Volkplanting, is gewoonlyk van vyf of zes honderd akkers. De gedeelten, tot bebouwing geschikt, zyn in vierkante vakken verdeeld, alwaar men de stekken of uitspruitzels van het riet, aan welke men omtrent een voet lengte laat, in rechte en gelyke reijen, schuins in den grond steekt: men plant dezelve gewoonlyk in het regensaisoen, wanneer de grond vochtig en week is. Het duurt omtrent twaalf of zestien maanden, eer de spruiten, die uit de stekken uitbotten, tot haare volkomene rypheid geraken; wanneer zy daar toe gekomen zyn, worden ze geel, en haare grootte is ten naasten by die van een Duitsche fluit. Het Suikerriet groeit zes of tien voeten hoog: uit deszelfs afzetzels spruiten bladeren van een ligt groene kleur, hebbende de gedaante van die van een pry, maar veel langer en getand, en vallende op den grond af, wanneer de plant goed is om gesneden te worden. De voornaame zorg der slaven, geduurende dat het riet groeit, bestaat in het uitwieden van het onkruid, het welk anderzints de plant van haare kragt berooven zoude. Men telt op zommige Suiker-Plantagiën meer dan vier honderd slaven. De geldsommen, die 'er noodig zyn om dezelve te koopen, en de gebouwen te stichten, beloopen twintig

Maar zoo dra een verstandig Regeerings-bestuur aldaar een goed Reglement, betreffende de bebouwing der Plantagiën, zal hebben vast gesteld, op de grondbeginzels der Staats-regeling gebouwd, en op de vryheid steunende, volgens welken de arbeidende Negers een behoorlyk aandeel trekken van de inkomsten, die hunne arbeid aanbrengt, zullen de Plantagiën haaren aanwas spoedig hernemen.

Wij trokken over dit heuvelachtig, golvend terrein, onophoudelijk rijzende en dalende, zonder een spoor van menschelijke woning of bebouwing te ontdekken, zonder eenig levend wezen te zien, dan nu en dan een kolenbrander, die ons alles behalve vriendelijk aanzag, en telkens van den schier onkenbaren weg afdwalende.

De oeverstreken leenden zich tot geen enkele soort van bebouwing. Het kon geen enkelen kolonist in het hoofd komen, daar eene landbouwonderneming aan te leggen. Op den 23sten, bij het aanbreken van den dag, verbreedde de rivier en werd aan een groot waterbekken gelijk, welks oevers eindelijk van het onafzienbare woud bevrijd werden.

Op vele plaatsen echter heeft de naam het bosch zelf overleefd; de aanwas der bevolking en de behoefte aan beter verzekerd levensonderhoud dan de jacht kon opleveren, heeft gaandeweg geleid tot het uitroeien der bosschen en de ontginning van alle gronden, die maar eenigszins voor meer winstgevende bebouwing geschikt waren.

Toen de aangrenzende kust nog onophoudelijk blootstond aan de invallen der barbaren, namen de bewoners bij herhaling de wijk naar deze rotsige eilanden, en maakten, door onvermoeiden arbeid, den harden grond voor bebouwing geschikt. Zij plantten er den wijnstok, die uitnemend slaagde en een der bronnen van welvaart voor het land werd; ook werd de proef genomen met graanbouw.

Redeneeringen onder allen, en blyken van misnoegen, aan wreede meesters te kennen gegeven door den verstandigen, bestuurder, den Burger LESCAILLIER, van wien wy deeze byzonderheden ontleend hebben, hebben langzamerhand op het bestaan der Negers in deeze Volkplanting, en op den staat van derzelver bebouwing, invloed gehad.

Zoodra dit stuk grond was uitgeput, werd het met een ander verwisseld. Tacitus kent echter ook zulke nederzettingen, waarbij elk familiehoofd een bepaalde hoeveelheid land ter ontginning en bebouwing kreeg. Wij vinden hier een overgangsvorm tot het privaatbezit, waarop wij nader zullen terugkomen.

Van het land, dat de Polen bewonen, heeft men, om een denkbeeld zijner eentoonigheid te geven, meermalen gezegd, dat hij die één akker er van gezien heeft, het geheele rijk kent. "Allerwegen," zegt men, "dezelfde treurige kleur in de natuur en in de menschenwereld, overal dezelfde zeden, taal en levenswijze der bewoners, overal dezelfde grondgesteldheid, bebouwing en vruchtbaarheid.

De grond langs den weg, hoezeer nog altijd dor en zandig, droeg, naarmate ik de vesting naderde, eenige meerdere sporen van bebouwing: hier en daar vond ik een versch ontgonnen hoekje, en nu en dan kleine kampjes met peulvruchten beteeld: wat verder op groeiden heestergewassen langs de kanten van den weg en belemmerden al meer en meer het uitzicht, totdat ik eindelijk aan mijn rechterzijde een vrij dicht geplant boschje kreeg, hetwelk tot deze of gene rustplaats scheen te behooren.