De meest voorkomende woorden in het Nederlands
51
hebben
52
daar
53
eene
54
toen
55
heeft
56
mijn
57
geen
58
wel
59
al
60
hun
61
gij
62
je
63
ons
64
meer
65
waren
66
werd
67
worden
68
waar
69
zal
70
hier
71
onder
72
zijne
73
toch
74
zeer
75
kan
76
hoe
77
dien
78
doen
79
wordt
80
kunnen
81
groote
82
tegen
83
alle
84
andere
85
kon
86
goed
87
heb
88
weer
89
na
90
moet
91
want
92
veel
93
eens
94
zonder
95
ten
96
hadden
97
twee
98
alles
99
man
100
alleen