United States or Belize ? Vote for the TOP Country of the Week !


Wij willen het viertal niet verder in hunne gesprekken volgen, en keeren omtrent twee uren later in het vertrek van den Prins terug, waar wij hen allen, behalve Boreel, terugvinden. Op het oogenblik, waarvan ik spreek, dient de kamerdienaar den Raadpensionaris aan. "Goede tijding, Willem!" fluisterde Zuijlestein, terwijl hij den Prins de hand reikte. "Ik wensch u geluk met uwe benoeming."

"Dat is het uitdrukkelijk verlangen van Hare Koninklijke Hoogheid, Willem," antwoordt Zuijlestein. "Zij meldt u dat in den brief." "Alles goed en wel," herneemt de Prins. "Maar ik kan vandaag niet gaan. Het is mij onmogelijk. Met zulk een hoofdpijn kan ik niet reizen. Het hoofd klopt mij als een hamer. De oogen branden mij in 't hoofd. Elke beweging, die ik maak, is mij een pijniging.

Zelfs uw oom, de Keurvorst van Brandenburg, heeft U aan de Staten-Generaal tot de hooge krijgsambten aanbevolen." "En de Heeren Staten hebben daarop geantwoord, dat de Keurvorst zich liever met zijne eigene zaken moest bemoeien en zich niet in die van anderen moest steken." "En dan," merkte Zuijlestein aan.

"De Raadpensionaris bevindt zich, zoo ver mij bewust is, gezond en wel. Zijne edelheid zal u waarschijnlijk wel met een bezoek honoreeren, als hij verneemt, dat gij hier zijt." De Heer Van Zuijlestein trad op dit oogenblik de kamer binnen. Ik vrees echter, mijne lezers te vervelen, met al de gesprekken mede te deelen die er gevoerd werden.

Zuijlestein kwam eenige oogenblikken later aanrijden. "Uwe Hoogheid moet niet stilstaan," zeide hij. "Zij is te bezweet de koude zou haar een ziekte op den hals halen." "Een oogenblik, mijn waarde Zuijlestein," hervatte de Prins. "Er is hier een ongeluk gebeurd."

Mijnheer Van Zuijlestein," ging De Witt voort, zich tot dezen wendende, "de Heeren Staten zullen u vijf jaren lang een wedde van vierduizend gulden uitkeeren." "Maar ik zal mijn pupil niet verlaten, mijnheer de Raadpensionaris," zeide deze driftig. "De Heeren Staten hebben er zeker niet aangedacht, dat ik mijne aanstelling heb van de Prinses-weduwe."

Misschien vindt Uwe Hoogheid mij nog wel bij Hare Hoogheid de Prinses-weduwe, wanneer Gij haar Uwen dank komt betuigen." En met deze woorden nam de Raadpensionaris afscheid. Nauwelijks was hij vertrokken, of de Prins barstte in tranen uit. "Groote God!" riep hij uit. "Ik kind van den Staat! Ik de ondergeschikte van De Witt! Zuijlestein! mijn oom, mijn eenige vriend! Gij van mij weg!

Zoo iets heb ik in mijn leven niet gezien," zeide De Witt. "Daar steekt iets groots in dien knaap," meende Zuijlestein. De Prins zeide niets; maar toen men zich weder op het paleis bevond en de Raadpensionaris vertrokken was, ging hij naar den kant, waar de steiger stond, en riep den knaap. "Heb je je niet bezeerd?" was zijn eerste vraag.